Respiratie, een vitaal proces voor levende wezens, bestaat uit het opnemen van zuurstof uit de omgeving, het verwerken daarvan in het ademhalingssysteem en het vervolgens weer afvoeren in de vorm van kooldioxide.

Lichaamsfuncties hebben zuurstof nodig, en andere gassen zijn afvalproducten. De taak van de longen is de cellen van energie (zuurstof) te voorzien en de afvalgassen af te voeren.

Ademhaling

Wanneer we ademhalen, wordt het middenrif gestrekt door op de onderste ribbenkast en de buik te duwen. Spieren tussen de ribben trekken de ribbenkast omhoog, waardoor deze uitzet en lucht naar de linker- en rechterlong trekt.

De lucht die we inademen gaat door de luchtwegen, die 15 tot 25 keer worden verdeeld, en vervolgens in duizenden kleinere luchtwegen, tot hij de luchtzakken bereikt.

Maar terwijl wij denken dat het alleen bestaat uit inademen en uitademen, omvat het ademhalingsproces verschillende fasen, want nadat de inademing en de uitademing zijn voltooid, begint de assimilatie van zuurstof in ons lichaam.

Tijdens het ademhalingsproces worden vier stadia onderscheiden:

1. Inademing en uitademing: het ademhalingsstelsel ontvangt zuurstof en drijft kooldioxide uit.
2. Hematose: ontvangst van zuurstof in de longen (Bij andere organismen via de bronchiën, de luchtpijp of de huid).
3. Transport: getransporteerd via het bloed naar de cellen van het organisme en zo naar de organen en systemen.
4. Cellulaire ademhaling: cellen verkrijgen energie uit zuurstof.

Bij het ademhalingsproces zijn verschillende organen betrokken, die elk een specifieke functie hebben. De neusgangen of mond laten lucht door, regelen de temperatuur en de vochtigheid, en de keelholte voert lucht naar de lagere luchtwegen.

Het strotklepje voorkomt dat voedsel in de luchtpijp en het strottenhoofd terechtkomt, en de luchtpijp voert lucht naar de longen, terwijl het strottenhoofd de lucht in de luchtpijp filtert en geluid toelaat.

De bronchus en bronchiole verbinden de luchtpijp met de alveoli (in de longen), waar hematose optreedt (neemt zuurstof op en verwijdert kooldioxide). De tussenribspieren leveren de kracht om de lucht te verplaatsen en het diafragma maakt ruimte in de buik.

Bij de inademing beweegt het diafragma naar beneden in een horizontale positie, waardoor de longen uitzetten. Bij het uitademen keert hij terug naar zijn oorspronkelijke koepelvorm.

?