Totally History

dec 30, 2021
admin

Markus 13 verhaalt over Jezus’ gesprek met Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas als zij de grote tempel verlaten. Jezus merkt de schoonheid van de tempel op en wijst er ook op dat het bouwwerk ooit zal worden verwoest. Jezus gaat dan op een berg bij de tempel zitten, en zijn discipelen vragen hem naar de verwoesting waarover hij spreekt.

“Matteüs Mark Luke”
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
11 12 13 14 15 16

” Alle Boeken in de Bijbel “

Bedrog

Jezus waarschuwt de discipelen eerst voor valse figuren die naar hen toe zullen komen en die beweren Hem te zijn. Hij waarschuwt hen om op hun hoede te zijn voor dergelijke charlatans. Hij waarschuwt hen ook dat er grote oorlogen zullen komen wanneer koninkrijken zullen opstaan om andere koninkrijken te bestrijden. Jezus vermeldt dat er natuurrampen en grote hongersnoden zullen zijn die de geboortepijnen zullen weerspiegelen van een nieuwe orde die zal ontstaan.

Komende gevaren

Jezus waarschuwt zijn discipelen dat machthebbers zullen trachten hen te vernietigen. Ze zullen worden gearresteerd en voor raden worden gebracht. Straffen zullen aan hen worden uitgedeeld. Jezus zegt hen vastberaden te zijn. Hij merkt op dat zij de bijbel moeten blijven verkondigen en niet bang moeten zijn voor straf. Ze moeten onthouden dat niet zij spreken, maar God door hen spreekt.

Jezus zegt dat oorlogen steeds gewoner zullen worden. Broeders zullen zich tegen broeders keren. Verwoesting zal de norm van het land worden. Jezus vertelt zijn discipelen dat in de donkerste uren van de aarde, waar oorlog gemeengoed wordt, er meer en meer valse messiassen zullen komen die beweren dat allen hen moeten volgen. Nogmaals, Jezus zegt deze valse profeten te mijden omdat zij de mens alleen maar naar de ondergang kunnen leiden.

Gebruik makend van een vijgenboom om zijn punt te illustreren, zegt Jezus dat wanneer de aarde bijna vernietigd is, hij zal terugkomen om zijn uitverkoren volk te redden.

“Vorig HoofdstukVolgende Hoofdstuk”

Mark Hoofdstuk 13 (King James Version)

1 En als Hij uit den tempel ging, zeide een zijner discipelen tot Hem: Meester, zie toch, wat een steenen en wat een gebouwen hier zijn!

2 En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Ziet gij deze grote gebouwen? Er zal geen steen op een andere gelaten worden, die niet zal worden nedergeworpen.

3 En toen Hij op den Olijfberg zat, tegenover den tempel, vroegen Petrus en Jakobus en Johannes en Andreas Hem onder vier ogen,

4 Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? en wat zal het teken zijn, wanneer al deze dingen vervuld zullen zijn?

5 En Jezus hun antwoordende, begon te zeggen: Ziet toe, dat niemand u misleide:

6 Want velen zullen in mijn naam komen, zeggende: Ik ben Christus, en zullen velen misleiden.

7 En wanneer gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, weest niet verontrust; want zulke dingen moeten zijn, maar het einde zal nog niet gekomen zijn.

8 Want natie zal opstaan tegen natie, en koninkrijk tegen koninkrijk; en er zullen aardbevingen zijn in verschillende plaatsen, en er zullen hongersnoden en benauwdheden zijn; dit zijn de beginjaren van smarten.

9 Maar waakt voor uzelf, want zij zullen u overleveren aan concilies, en in de synagogen zult gij geslagen worden; en gij zult om Mijnentwil voor heersers en koningen gebracht worden, tot een getuigenis tegen hen.

10 En het evangelie moet eerst onder alle volken bekend gemaakt worden.

11 Maar wanneer zij u zullen leiden en overleveren, bedenkt niet, wat gij spreken zult, noch beraadslaagt gij; maar wat u in dat uur gegeven zal worden, dat spreekt gij; want niet gij spreekt, maar de Heilige Geest.

12 Nu zal de broeder de broeder ter dood verraden, en de vader de zoon; en de kinderen zullen tegen hun ouders opstaan, en zullen hen ter dood doen brengen.

13 En gij zult door alle mensen gehaat worden om Mijns Naams wil; maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.

14 Maar wanneer gij de gruwel der verwoesting, van Daniël de profeet gesproken, zult zien staan, waar zij niet staan moet, (laat hij, die leest, het verstaan), laat dan hen, die in Judea zijn, vluchten naar de bergen:

15 En laat hij, die op den top des huizes is, niet in het huis afdalen, noch daarin ingaan, om iets uit zijn huis te nemen;

16 en laat hij, die op het veld is, niet wederkeren, om zijn kleed op te nemen.

17 Maar wee hun, die zwanger zijn, en hun, die in die dagen zogen!

18 En bidt, dat uw vlucht niet in de winter is.

19 Want in die dagen zal een benauwdheid zijn, zoals die niet geweest is van het begin der schepping, die God geschapen heeft tot op dezen tijd, noch wezen zal.

20 En indien de Here die dagen niet verkort had, zou geen vlees behouden worden; maar om der uitverkorenen wil, die Hij verkoren heeft, heeft Hij de dagen verkort.

21 En als dan iemand tot u zal zeggen: Zie, hier is Christus, of: Zie, Hij is er, gelooft hem niet:

22 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zij zullen tekenen en wonderen doen, om, zo het mogelijk was, ook de uitverkorenen te verleiden.

23 Maar neemt acht; zie, Ik heb u alles voorzegd.

24 Maar in die dagen, na die verdrukking, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar licht niet geven,

25 En de sterren des hemels zullen vallen, en de machten, die in den hemel zijn, zullen geschud worden.

26 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen in de wolken met grote macht en heerlijkheid.

27 En dan zal Hij zijn engelen zenden, en zijn uitverkorenen vergaderen uit de vier windstreken, van het uiterste der aarde tot het uiterste der hemelen.

28 Leert nu een gelijkenis van de vijgenboom: Wanneer haar tak nog teer is, en bladeren voortbrengt, weet gij, dat de zomer nabij is:

29 Zo weet ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, dat het nabij is, ja aan de deuren.

30 Voorwaar, Ik zeg u, dat dit geslacht niet voorbij zal gaan, totdat al deze dingen geschied zullen zijn.

31 Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan.

32 Maar van die dag en dat uur weet niemand, nee, niet de engelen, die in den hemel zijn, noch de Zoon, maar de Vader.

33 Ziet toe, waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer het uur is.

34 Want de Zoon des mensen is als iemand, die een verre reis maakt, die zijn huis verlaat, en aan zijn knechten gezag geeft, en aan een iegelijk zijn werk, en de portier beveelt te waken.

35 Waakt dan, want gij weet niet, wanneer de heer des huizes komt, des avonds, of te middernacht, of als de haan kraait, of des morgens:

36 opdat hij u niet plotseling slapende vindt,

37 En wat Ik u zeg, zeg Ik allen: Waakt.

“Vorige HoofdstukVolgende Hoofdstuk”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.