Schooldagen in de jaren 1950 en 1960
We hebben allemaal sterke herinneringen aan onze eerste dagen op de lagere school, hoewel de meeste kinderen tegenwoordig naar de kleuterschool gaan, zodat het voor hen niet zo’n schok voor het systeem is als het was voor de kinderen van de jaren 1960!
In de jaren zestig waren er geen kleuterscholen of kinderdagverblijven van de staat, dus voor de meeste kinderen die net vijf jaar werden, was hun eerste schooldag de eerste keer dat ze alleen waren, weg van huis. De meeste moeders werkten niet buitenshuis, dus voor veel kinderen was dit ook de eerste keer dat ze apart van hun moeder waren. Bijgevolg was de eerste schooldag een zeer trieste gebeurtenis voor zowel kind als ouder!
Na de eerste scheidingsdrang achter de rug te hebben, viel het schoolleven spoedig in een voorspelbare routine. Schoolmelk maakte deel uit van deze routine en werd door alle kinderen verafschuwd. In de naoorlogse Groot-Brittannië schoolmelk, een derde van een pint per kind, werd ingevoerd in scholen om het kind dieet aan te vullen. In 1971 werd de schoolmelk voor kinderen boven de zeven jaar afgeschaft door Margaret Thatcher, toenmalig staatssecretaris van Onderwijs – in de pers kreeg zij hiervoor de bijnaam “Thatcher, Thatcher, Milk Snatcher”. Tijdens de strenge winter van 1962-1963, of de grote vrieskou van 1963 zoals hij bekend werd, was het een alledaags gezicht om de kleine kratten melk buiten de schoolpoort te zien staan met de glimmende flessendoppen fier boven de flessen op een kolom van bevroren melk. De enige manier om de schoolmelk te ontdooien was natuurlijk door ze bij de radiator te zetten, en dan werden de arme kinderen gedwongen om waterige, lauwe melk te consumeren. En gedwongen werden ze – “melk is goed voor je kind, je ZULT het helemaal opdrinken!”
De School Broadcasting Council voor het Verenigd Koninkrijk was in 1947 opgericht en de radio of radio speelde een grote rol in het onderwijs aan schoolkinderen in de jaren zestig van de vorige eeuw. Music and Movement’ was zo’n programma en overal in het land kon men in schoollokalen kinderen aantreffen die sprongen en zich uitstrekten op de commando’s op de radio. Kinderen, we gaan nu wiegen als bomen in de wind’, luidde de instructie op de radio en alle kinderen, jongens en meisjes, begonnen dan te wiegen met hun armen in de lucht. Er was geen “gym-kit” op lagere scholen, dus de kinderen trokken gewoon hun bovenkleding uit en deden aan gym in hun vest, onderbroek of onderbroek en blote voeten of pumps (meestal gekocht bij Woolworths).
Een ander programma was ‘Samen zingen’, waarbij de klas samenkwam om traditionele volksliedjes en zeemansliederen te zingen, zoals ‘Oh soldaat, soldaat, wil je niet met me trouwen’, ‘A-Roving’ (zie hieronder), ‘Michael Finnegan’, ‘The Raggle-Taggle Gypsies’ en ‘Oh No John’. Maar als je als volwassene de inhoud en betekenis van sommige van deze oude volksliedjes onderzoekt, is het een andere vraag of ze wel geschikt waren voor kinderen onder de 11!
Bezoeken van de schoolverpleegster doorbraken de dagelijkse routine. De hoofdverpleegster kwam regelmatig langs om te controleren op hoofdluis en alle kinderen van elke klas gingen in de rij staan om beurtelings te worden onderzocht, waarbij hun haar zorgvuldig werd gekamd met een netenkam om te zien of er sprake was van luizenplaag. Er waren ook routine-onderzoeken van de ogen en het gehoor, en bezoeken van de schooltandarts.
Er was ook het poliovaccin, dat op school aan elk kind op een suikerklontje werd gegeven. Tegen mazelen, rodehond en de bof werd niet ingeënt; de meeste kinderen liepen deze ziekten op in hun kinderjaren. De meeste kinderen liepen deze ziekten in hun kinderjaren op. Mazelen of rodehond kan ongeboren baby’s in de baarmoeder treffen als ze tijdens de zwangerschap worden opgelopen, dus als een meisje in de klas mazelen opliep, was het niet ongebruikelijk dat haar moeder een theekransje organiseerde voor de rest van de meisjes, zodat ook zij de ziekte konden oplopen.
De klassen waren in de jaren 1950 en het begin van de jaren 1960 groot, vaak meer dan 30 kinderen per klas, omdat dit de ‘babyboomers’ waren, kinderen die na de Tweede Wereldoorlog waren geboren. Er waren geen klassenassistenten, alleen de klassenleraar en dus was de discipline streng. Het was heel gewoon dat een kind dat de orde verstoorde met een liniaal op de knokkels, op de billen of op de handpalm werd geslagen.
In de jaren zestig was dit heel erg ‘praat- en krijtonderwijs’, met de onderwijzer vooraan in de klas en de kinderen zittend in bureaus met het gezicht naar het bord. Lezen, schrijven en rekenen (de drie V’s) waren erg belangrijk, evenals het leren uit het hoofd. Tafels werden geleerd door hardop te zingen in de klas en poëzie zoals Wordworths ‘I wandered lonely as a cloud’ werd uit het hoofd geleerd voor het huiswerk. Netjes schrijven met de hand werd als zeer belangrijk gezien en dagelijks geoefend. Natuurstudie was populair en vaak de enige wetenschap die op de lagere school werd onderwezen, waarbij de kinderen werd gevraagd dingen als bladeren en zaden mee te brengen om door de onderwijzer te laten determineren en later te gebruiken bij kunst en handvaardigheid.
Er was ook een sterk Brits gevoel; van dansen rond de meiboom voor May Day, het zingen van traditionele volksliedjes en leren over de geschiedenis, geografie, flora en fauna van Groot-Brittannië en het Gemenebest.
Natuurlijk was dit ook de tijd van de 11-plus, een reeks toetsen en examens die de kinderen in de hoogste (oudste) klas op de lagere school moesten afleggen voordat ze naar de middelbare school gingen. Om zich voor te bereiden op deze examens, oefenden de leerlingen op school eerdere proefwerken, zoals het schrijven van een opstel, een wiskundeproefwerk en zowel verbale als non-verbale redeneervaardigheden. Het verbale redeneervermogen testte de beheersing en het gebruik van het Engels, terwijl het non-verbale redeneervermogen het IQ van een kind testte aan de hand van puzzels en probleemoplossende vragen.
Het 11 plus-systeem was altijd – en is dat nu nog steeds – een omstreden methode om scholen te selecteren, maar bevorderde wel de sociale mobiliteit, omdat de plaatsen op de gymnasia in de jaren 1960 werden toegewezen op basis van de resultaten van deze tests, en niet op basis van het vermogen om te betalen. Ministers-presidenten zoals Harold Wilson, Edward Heath, James Callaghan, Margaret Thatcher en John Major hebben allemaal het openbare gymnasiumsysteem doorlopen.