Palm 11 Bijbelcommentaar
Volledig Beknopt
Hoofdstuk Inhoud
David’s worsteling met, en overwinning over een sterke verzoeking om God te wantrouwen, en zich over te geven aan indirecte middelen voor zijn eigen veiligheid, in een tijd van gevaar.
Diegenen die God waarlijk vrezen en Hem dienen, zijn welkom om hun vertrouwen op Hem te stellen. De psalmist, voordat hij een verslag geeft van zijn verzoeking om God te wantrouwen, vermeldt zijn besluit om op Hem te vertrouwen, als dat waardoor hij vastbesloten was te leven en te sterven. De gelovige kan, hoewel hij niet door zijn vijanden wordt gevreesd, door de vrees van zijn vrienden worden verleid om zijn post te verlaten of zijn werk te verwaarlozen. Zij zien zijn gevaar, maar niet zijn veiligheid; zij geven hem raad die meer naar werelds beleid smaakt, dan naar hemelse wijsheid. De beginselen van godsdienst zijn de fundamenten waarop het geloof en de hoop van de rechtvaardigen zijn gebouwd. Wij zijn bezorgd om deze vast te houden tegen alle verzoekingen tot ongeloof; want gelovigen zouden verloren zijn, als zij God niet hadden om naar toe te gaan, God om op te vertrouwen, en toekomstige zaligheid om op te hopen. De voorspoed van boze mensen in hun boze, slechte wegen, en de moeilijkheden en benauwdheden waarin de beste mensen soms worden gebracht, beproefden Davids geloof. Wij hoeven niet te zeggen: “Wie zal naar de hemel opstijgen om ons daar een God te brengen waarop wij kunnen vertrouwen? Het woord is ons nabij, en God in het woord; zijn Geest is in zijn heiligen, die levende tempels, en de Heer is die Geest. Deze God regeert de wereld. Wij mogen weten wat de mensen schijnen te zijn, maar God weet wat zij zijn, zoals de raffineerder de waarde van goud kent wanneer hij het heeft beproefd. Van God wordt gezegd dat Hij met Zijn ogen beproeft, omdat Hij zich niet kan vergissen, of zich laten opdringen. Als Hij goede mensen treft, is dat om hen te beproeven, dus voor hun bestwil. Hoe voorspoedig vervolgers en onderdrukkers ook mogen zijn, zij zullen voor altijd vergaan. God is een heilig God, en haat hen daarom. Hij is een rechtvaardige Rechter, en zal hen daarom straffen. In welk een verschrikkelijke storm worden de goddelozen bij hun dood weggedreven! Ieder mens heeft het deel van zijn beker toegewezen gekregen. Onboetvaardige zondaar, let op uw ondergang! De laatste oproep tot bekering staat op het punt tot u te worden gericht, het oordeel is nabij; door de sombere schaduw van de dood gaat u over in het gebied van de eeuwige toorn. Haast u dan, zondaar, naar het kruis van Christus. Hoe staat het tussen God en onze zielen? Is Christus onze hoop, onze troost, onze zekerheid? Dan, en niet anders, zal de ziel gedragen worden door al haar moeilijkheden en conflicten.