Musa × paradisiaca
Bananenplanten werden oorspronkelijk door Linnaeus ingedeeld in twee soorten, die hij Musa paradisiaca noemde voor de soorten die als kookbananen (bakbananen) werden gebruikt, en M. sapientum voor de soorten die als dessertbananen werden gebruikt. Later werd ontdekt dat zijn beide “soorten” in feite gekweekte variëteiten waren van de hybride tussen twee wilde soorten, M. acuminata en M. balbisiana, die nu M. × paradisiaca L wordt genoemd. De omtrek van het moderne taxon M. × paradisiaca omvat dus zowel de oorspronkelijke M. paradisiaca als M. sapientum, waarbij de laatste wordt gereduceerd tot een synoniem van M. × paradisiaca.
In pre-Linneaanse tijden werd deze banaan ‘Musa serapionis’ genoemd, bijvoorbeeld door Maria Sybilla Merian in haar Metamorphosis insectorum Surinamensium van 1705.
Ooit hebben botanici, om het hoofd te bieden aan de grote verscheidenheid aan gecultiveerde bananen en bakbananen, vele andere namen gecreëerd die nu als synoniemen van M. × paradisiaca worden beschouwd, zoals M. corniculata Lour, gebruikt voor een groep bakbananen met grote vruchten die op de hoorns van een stier lijken. Gekweekte variëteiten krijgen nu cultivarnamen, waarbij de cultivars worden ingedeeld in groepen en subgroepen. Zo is M. × paradisiaca ‘Horn’ een cultivar die behoort tot de AAB-genetische groep, subgroep Plantain. Zie Lijst van bananencultivars voor nadere informatie over de naamgeving en classificatie van cultivars.