Monocytose
I. Probleem/voorwaarde.
Een monocyt is een type leukocyt dat in het beenmerg wordt geproduceerd uit voorloper-monoblasten en gewoonlijk gedurende 1 tot 3 dagen in de bloedbaan circuleert alvorens zich in de milt te clusteren als reserve of in weefsels binnen te dringen en te rijpen tot macrofagen of dendritische cellen. Zij vormen gewoonlijk 3 tot 8% van de circulerende leukocyten. Monocytose is een toename van het aantal in het bloed circulerende monocyten, waarbij een niveau van meer dan 950/microliter gewoonlijk als verhoogd wordt beschouwd. Bij patiënten met een normaal leukocytenaantal kan een differentiaal met gelijk aan of groter dan 10% monocyten ook als monocytose worden beschouwd.
A. Wat is de differentiaaldiagnose voor dit probleem?
De differentiaaldiagnose is breed, omdat monocytose niet representatief is voor een specifieke aandoening. Het is vaak een marker van chronische ontsteking, hetzij als gevolg van een infectie, een auto-immuunziekte, een in het bloed geboren maligniteit of mogelijk zelfs een lipidenopslagziekte.
Gemeenschappelijke infecties die monocytose veroorzaken zijn tuberculose, subacute bacteriële endocarditis, syfilis, protozoaire of rickettsiale ziekte. Veel voorkomende auto-immuunziekten in het differentieel zijn SLE, reumatoïde artritis, sarcoïdose, en inflammatoire darmziekten. Maligniteit, vooral monocytaire leukemie, moet altijd worden onderzocht bij een patiënt met monocytose en passende symptoomkenmerken. Monocytose kan ook ontstaan tijdens de herstelfase van een acute infectie, herstel van granulocytose, of representatief zijn voor uiterst zeldzame pediatrische aandoeningen, zoals congenitale agranulocytose.
Ten slotte bestaat monocytose in een chronische, slecht gedefinieerde idiopathische aandoening, die een diagnose van exclusie is. Alle bovengenoemde aandoeningen zijn echter slechts voorbeelden, daar een definitieve lijst te ruim zou zijn om in deze tekst te behandelen.
B. Beschrijf een diagnostische aanpak/methode bij de patiënt met dit probleem.
Historie nemen bij patiënten met monocytose is van cruciaal belang bij het ontcijferen van de betekenis van dit teken. Er moet een grondige infectieanamnese worden afgenomen, met inbegrip van koorts, ongewild gewichtsverlies, symptomen van de bovenste en onderste luchtwegen, darmklachten en buikklachten, dysurie, huiduitslag, reisgeschiedenis, zieke contacten, hoofdpijn, een seksuele voorgeschiedenis, enz.
De symptomen overlappen vaak met die welke kenmerkend zijn voor kwaadaardige of reumatologische aandoeningen, maar moeten ook arthralgieën, gewrichtszwelling of -stijfheid, orale of genitale zweren, visuele symptomen, gemakkelijk blauwe plekken krijgen of bloeden, myalgieën, abnormale huidmanifestaties, nachtelijk zweten, oesofagale reflux of dysfagie, droge ogen of mond, lichtgevoeligheid, fenomeen van Raynaud, enz. omvatten.
Ten slotte, en misschien het belangrijkste, moet een familieanamnese voor reumatologische, kwaadaardige, of genetische ziekten worden uitgevoerd naast een grondige medische voorgeschiedenis.
Lichamelijk onderzoek manoeuvres die waarschijnlijk nuttig zijn bij het diagnosticeren van de oorzaak van dit probleem.
Er is niet een enkele manoeuvre gebruikt om monocytose te evalueren, maar eerder een algemene aanpak voor infectieuze of chronische ziekte moet worden ondernomen. Een algemeen onderzoek naar infectieuze oorzaken, vooral die van chronische infecties, kan worden gebruikt, waarbij specifiek wordt onderzocht op lymfadenopathie, huiduitslag, genitale laesies inclusief chancre, tekenen van gewichtsverlies en cachexie inclusief tijdelijke vermagering, seborrheïsche dermatitis, clubbing, janeway-laesies, oslerknopen, enz.
Petechiën en splenomegalie kunnen kenmerkende tekenen zijn van bloedgerelateerde maligniteiten, terwijl een goed reumatologisch onderzoek alle bovengenoemde moet omvatten naast gewrichts- en huidinspectie op zoek naar effusies, ontsteking, palpabele purpura en synovitis, evenals onderzoek van de mondholte op zoek naar ulcera, en oogonderzoek op droogheid of ontsteking.
Laboratoriumonderzoek, radiografisch onderzoek en andere tests die nuttig kunnen zijn bij de diagnose van de oorzaak van dit probleem.
Omdat het differentieel voor monocytose uiterst breed is, is er niet één test die bij de evaluatie ervan wordt gebruikt. Er moet een algemeen radiologisch en infectieus onderzoek worden uitgevoerd als de symptomen en verschijnselen dat vereisen. Indien maligniteit wordt overwogen, kunnen perifere uitstrijkjes, flowcytometrie, beenmergbiopsie en ten slotte lymfeklierbiopsie nuttig en diagnostisch zijn en kunnen zij ook gepaard gaan met een algemene leukocytose met basofilie en eosinofilie en trombocytopenie. Een bloedgedragen maligniteit zal hoogstwaarschijnlijk een multidisciplinaire aanpak vereisen met hematologen bij de diagnose.
C. Criteria voor het stellen van de diagnose bij elke diagnose in de bovenstaande methode.
Omdat monocytose een teken van ziekte is met een zo breed differentieel, zouden klinische criteria te uitputtend zijn om in deze setting te behandelen. Het kan belangrijk zijn onderscheid te maken tussen infectieuze, reumatologische en maligne oorzaken, waarvoor waarschijnlijk elementen van anamnese, beeldvorming en laboratoria nodig zijn. Terwijl voor elke chronische infectieuze oorzaak specifieke kweken of laboratoriumanalyses nodig kunnen zijn, kunnen reumatologische oorzaken vaak snel worden opgespoord met een paar laboratoriumtests, waaronder ANA en RF. Kwaadaardige oorzaken vereisen bijna altijd een beenmergbiopsie met cytogene analyse.
D. Overmatig gebruikte of “verspilde” diagnostische tests in verband met de evaluatie van dit probleem.
Het is moeilijk om verspilde tests te beschrijven bij het analyseren van een teken met zo’n brede differentiële diagnose. Het uitsluiten van infectieuze en reumatologische etiologieën blijft het kenmerk van de diagnose alvorens over te springen naar kwaadaardige oorzaken, en met name een voortijdige beenmergbiopsie.
III. Behandeling tijdens het diagnostisch proces.
Monocytose zelf is slechts een teken en behoeft geen behandeling. Behandeling van de onderliggende etiologie zal leiden tot het verdwijnen van deze aandoening.
B. Gemeenschappelijke valkuilen en neveneffecten van de behandeling van dit klinisch probleem.
N/A
IV. Wat is het bewijs?
N/A