Maria van Bourgondië, hertogin van Kleef
Bij de dood van Adolph van Kleef in 1448 volgde zijn zoon Jan I van Kleef hem op. Maria trok zich terug op kasteel Monterberg, bij Kalkar. Teruggekeerd van een reis naar het Midden-Oosten in 1449, bezocht Johannes het Benedictijner klooster van Bologna en besloot samen met zijn moeder een soortgelijk klooster te stichten in Kalkar, dat gebouwd zou worden om een dozijn monniken te huisvesten. De bouw begon in 1453 en was in 1457 voltooid. De gebouwen herbergden talrijke kunstwerken en een grote bibliotheek. Na de secularisatie in 1802 werden de kerk en de meeste gebouwen gesloopt, de kunstwerken verspreidden zich over de omliggende kerken, met name in de kerk van St. Nicolaas in Kalkar. Van het klooster is slechts een deel van een muur overgebleven.
De stad werd gedreven door de ontwikkeling van de wolweverij. De gegoede burgerij en de aanwezigheid van de adel in de persoon van Maria trokken kunstenaars aan, die om hun werken in olieverf en klei werden gevraagd. De kerk van Kalkar, voltooid in 1450, en het klooster, waren het onderwerp van vele decoraties. De stad werd, tot het begin van de zestiende eeuw, het centrum van een school voor beeldhouwkunst waaronder Heinrich Douvermann. Ook wetenschappers als Konrad Heresbach, raadsheer van de hertogen van Kleef, humanist, jurist, pedagoog en landbouwer, verbleven regelmatig in Kalkar. Deze bloeiperiode eindigde in het midden van de zestiende eeuw, toen na het wegvallen van de weverij de bevolking door pestepidemieën werd gedecimeerd.