Is haaienvlees halal?
Het eerder gegeven antwoord is inderdaad correct en iets waar alle vier soennitische scholen van de islamitische wet het over eens zijn. Alle vier de grote Soennitische Madhabs zijn het erover eens dat het consumeren van alle soorten vis zonder twijfel halal is, vanwege de expliciete vermelding hiervan in de Koran en de Soennah.
De toelaatbaarheid van het eten van alle soorten vis zonder de noodzaak om de Islamitische slachtmethode uit te voeren, is een speciale dispensatie aan ons gegeven door Allah Allerhoogste, de Alwijze en Alwetende. Vis is vrijgesteld van de algemene regel van de ontoelaatbaarheid van het eten van dode dieren, en het kan worden geconsumeerd, zelfs als het een menseneter was.
Allah de Verhevene zegt:
“Wettig voor u is de jacht op waterwild (vissen) en het gebruik daarvan als voedsel, ten bate van uzelf en van hen die reizen…” (Soera al-Ma’ida, V: 96)
Dit vers heeft, volgens de opvatting van de Hanafi Mujtahids, alleen betrekking op vis, en niet op andere dieren.
Meer, Sayyiduna Abd Allah ibn Umar (Allah zij tevreden met hem) verhaalt dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem & geef hem eeuwige vrede) zei: “Twee soorten dood vlees en twee soorten bloed zijn wettig gemaakt voor onze consumptie: De twee soorten dood vlees zijn: vis en sprinkhaan, en de twee soorten bloed zijn: lever en milt.” (Sunan Abu Dawud, Musnad Ahmad, 2/97 en Sunan Ibn Majah, nr: 3314)
Dus, er is volledige consensus met betrekking tot de toelaatbaarheid van het eten van alle soorten vis, inclusief haaien en walvissen, vanwege de bovengenoemde en vele andere bewijzen gevonden in de Sunnah. Van de boodschapper van Allah (Allah zegene hem & vrede zij met hem) en zijn gezegende metgezellen (Allah zij met hen allen tevreden) is in vele overleveringen gemeld dat zij vis aten. In feite is er een gerenommeerde hadith in Sahih al-Bukhari en elders die zinspeelt op de toelaatbaarheid van het eten van grote vissen zoals de haai en de walvis.
Sayyiduna Jabir ibn Abd Allah (Allah zij tevreden met hem) zei: “De boodschapper van Allah (Allah zegene hem & vrede zij met hem) zond troepen naar de zeekust en stelde Abu Ubayda ibn al-Jarrah (Allah zij met hem tevreden) aan als hun bevelhebber, en zij waren met 300 (mannen). Wij gingen op weg en wij hadden onderweg enige afstand afgelegd, toen ons voedsel en onze provisie opraakten. Daarom beval Abu Ubayda dat al het voedsel dat bij de troepen aanwezig was, zou worden verzameld, en het werd verzameld. Ons reisvoedsel bestond uit dadels, en Abu Ubayda bleef ons ons dagelijks deel daarvan geven, beetje bij beetje, totdat het zo verminderde dat wij elk niet meer dan een dadel kregen. Ik (Jabir) vroeg: “Hoe overleefden jullie op één dadel?” Hij antwoordde: “Wij leerden de waarde ervan kennen toen zelfs dat op was.” Jabir voegde eraan toe: “Toen bereikten wij de zee (kust) waar wij een vis aantroffen als een kleine berg. De mensen (d.w.z. troepen) aten er 18 nachten (d.w.z. dagen) van. Toen beval Abu Ubayda dat twee van zijn ribben op de grond moesten worden bevestigd (in de vorm van een boog) en dat een kameel moest worden bereden en onder hen door moest gaan. Zo ging het onder hen door zonder hen aan te raken.” (Sahih al-Bukhari, nr: 4102, Kitab al-Maghazi)
In een andere versie van deze vertelling, zegt Sayyiduna Jabir (Allah zij tevreden met hem):
“Wij gingen op weg in het leger van al-Khabt en Abu Ubayda (Allah zij met hem tevreden) was de bevelhebber van de troepen. Wij werden getroffen door hevige honger en de zee wierp een dode vis uit, zoals wij nog nooit hadden gezien, en deze werd al-Anbar genoemd. Wij aten er een halve maand van. Abu Ubayda nam (en fixeerde) een van zijn graten en een ruiter ging er onderdoor (zonder het aan te raken). Abu Ubayda zei (tot ons): “Eet (van die vis).” Toen wij in Madina aankwamen, informeerden wij de boodschapper van Allah (Allah zegene hem & vrede zij met hem) over wat er gebeurd was, waarop hij zei: “Eet, want het is voedsel dat Allah voor u heeft voortgebracht, en voedt ons als u er wat van hebt.” Dus gaven sommigen van hen hem (van die vis) en hij at ervan.” (Sahih al-Bukhari, nr: 4104)
De bovenstaande vertelling toont duidelijk aan dat de Anbar-vis die de zee had uitgeworpen voor de consumptie van de Metgezellen (Allah zij tevreden met hen allen) een enorme en gigantische vis was. Sayyiduna Jabir (Allah zij met hem) vergeleek het met een kleine berg en Sayyiduna Abu Ubayda (Allah zij met hem) maakte een boog met zijn ribben en een kameelrijder ging eronder door zonder dat zijn hoofd de ribben raakte. In een andere vertelling wordt vermeld dat Abu Ubayda (Allah zij met hem) de langste man uit hen had uitgekozen om de kameel te berijden, om de enormiteit van de vis te tonen. Aldus kan worden gezegd (en Allah weet het het beste) dat deze vis een soort walvis of haai kan zijn.
In conclusie, alle Fuqaha van de vier Soennitische Scholen van de Islamitische wet zijn het er over eens dat alle soorten vis halal zijn voor consumptie. Dit omvat ook haaien, want zij worden ook tot de familie der vissen gerekend.
En Allah weet het het beste