Iatrogene hyperthyreoïdie bij patiënten die levothyroxine krijgen
Synthetische schildklierpreparaten worden door ongeveer 2 procent van de Amerikaanse bevolking gebruikt en zijn goed voor ongeveer 1 procent van de recepten per jaar. Correct gebruik vereist vaak doseringstitratie of aanpassingen op basis van de schildklier-stimulerend hormoon (TSH) spiegel van de patiënt. Studies van de laatste 12 jaar tonen aan dat een teveel aan exogeen schildklierhormoon bijdraagt tot osteoporose en cardiale problemen, waaronder linker ventrikel hypertrofie en atriale fibrillatie. Watsky en Koeniger voerden een retrospectieve studie uit om de prevalentie van ongepaste TSH-suppressie te bepalen bij patiënten die levothyroxine kregen.
De auteurs beoordeelden de medische dossiers van alle patiënten die in 1994 een recept voor levothyroxine kregen van een apotheek op de militaire basis en bij wie in datzelfde jaar ten minste één TSH-bepaling werd verkregen. TSH suppressie werd gedefinieerd als een TSH niveau van minder dan 0.1 μU per ml. De dossiers van alle patiënten met een onderdrukt TSH niveau werden verder onderzocht om diagnoses en duur van levothyroxine therapie te bepalen. Suppressieve therapie werd geschikt geacht bij patiënten met schildklierkanker, nodulaire schildklierziekte, struma en centrale hypothyreoïdie (hoewel de auteurs deze aanpak controversieel noemen). TSH-suppressie werd als ongepast beschouwd bij patiënten met onderdrukte TSH-waarden die werden behandeld voor primaire hypothyreoïdie of die schildklierhormoon kregen voor twijfelachtige indicaties, zoals chronische vermoeidheid of obesitas.
Van de 1.652 patiënten die in 1994 een voorschrift voor levothyroxine hadden gekregen, werd bij 905 ten minste één TSH-waarde gemeten in het basislaboratorium. Van deze 905 patiënten hadden 110 (12,2 procent) een TSH-waarde van minder dan 0,1 μU per ml bij ten minste één gelegenheid. Van deze 110 patiënten hadden er 34 (30,9 procent) een diagnose waarvoor suppressieve therapie aangewezen zou kunnen zijn. Therapie werd echter als ongeschikt beschouwd bij 63 (57,3 procent) van de 110 patiënten met TSH-suppressie. Ook opmerkelijk waren 116 patiënten (12,8 procent) met TSH-waarden hoger dan 5,66 μU per ml, wat wijst op onderbehandeling met levothyroxine.
Overt hyperthyreoïdie, gedefinieerd als een vrij thyroxine (T4) niveau boven de bovengrens van normaal, was aanwezig bij 21 (2,3 procent) van de 905 patiënten. Drie van deze patiënten bevonden zich in de groep waarbij TSH-suppressie als passend werd beschouwd, en 18 bevonden zich in de groep waarbij TSH-suppressie als ongepast werd beschouwd.
De auteurs concluderen dat veel patiënten ongepast lijken te worden behandeld met levothyroxine. Zij merken ook op dat TSH-suppressie voor schildklierkanker en nodulair struma controversieel is en niet volledig wordt ondersteund door de literatuur. Als de cutoff voor TSH-suppressie een niveau van 0,4 μU per ml zou zijn, zoals door sommige auteurs wordt gesuggereerd, dan zou de mate van overbehandeling in deze onderzoeksgroep veel groter zijn geweest. Vrouwen lijken een groter risico te lopen op ongepaste behandeling met levothyroxine. De auteurs moedigen artsen aan om patiënten voor te lichten over de potentiële toxiciteit geassocieerd met schildklieronderdrukking en om levothyroxine alleen voor te schrijven aan patiënten die het meest waarschijnlijk baat zullen hebben bij deze therapie.