Gemiddelde legselgrootte
De legselgrootte is het aantal eieren dat in één nest wordt gelegd. Wanneer de legselgrootte binnen populaties wordt geteld en vervolgens het aantal met succes grootgebrachte jongen wordt bepaald, blijkt vaak dat de gemiddelde legselgrootte iets kleiner is dan die welke het grootste aantal met succes grootgebrachte jongen oplevert. Men zou verwachten dat de legselgrootte evolutionair bepaald is om de voortplanting te maximaliseren. Waarom zouden wijfjes dan “te weinig” eieren in een legsel leggen? De reden is dat de evolutie, indien mogelijk, de voortplanting gedurende het leven van een vrouwtje moet maximaliseren, niet de voortplanting per broedsel. Door enigszins behoudend te zijn in de grootte van de legsels die zij produceren, kunnen wijfjes de stress van het broedsel verminderen en hun kansen vergroten om de volgende winter door te komen en meer legsels te produceren.
Sommige vogels, in plaats van minder eieren te leggen dan zij met succes kunnen grootbrengen, leggen er altijd meer. Kraanvogels leggen een nest van twee eieren, maar brengen bijna altijd slechts één jong groot. Vermoedelijk kost het leggen van het tweede ei relatief weinig energie, ook al kan er maar één jong worden grootgebracht. Het tweede ei is een “verzekering” tegen het verlies van een ei door ongeluk of predatie.
Beschermers maken soms gebruik van het tweede ei door het uit het nest te halen en het kuiken uit te broeden voor fokprogramma’s in gevangenschap of in pleeggezinnen.
SEE: Variatie in legselgrootte; Natuurlijke selectie; Asynchronie van het uitbroeden en broedselverkleining.