Final Report on a Case of Bone Cyst of the Patella

aug 24, 2021
admin

In 1925 meldde de auteur een geval van wat kennelijk een cyste van de knieschijf was, die na resectie van een deel van de knieschijf gedurende bijna twee jaar genezen was gebleven.1 Aangezien dit geval enigszins uniek is en met tussenpozen tot op heden is gevolgd, lijkt een verder verslag op dit moment gerechtvaardigd, niet alleen om het resultaat van de behandeling van de tumor te laten zien, maar ook om het effect op het kniegewricht te laten zien van verwijdering van een deel van de knieschijf.

De patiënte, een vrouw van 31 jaar, werd voor het eerst gezien op 5 november 1921, op welk moment zij klaagde over pijn in de linkerknie bij het traplopen, het onvermogen om op die knie te knielen vanwege de pijn, en beperking van de strekking van het gewricht. Deze klachten waren in de loop van de voorgaande drie maanden ontstaan, na een betrekkelijk lichte val op de knie dertien maanden daarvoor. Op geen enkel moment was er enig ongemak geweest terwijl het gewricht in rust was. De voorgeschiedenis was verder negatief, met uitzondering van een oude syfilitische infectie die zo actief was behandeld dat het laatste jaar zes negatieve Wassermann-testen waren verkregen.

Onderzoek was objectief negatief, met uitzondering van een beperking van de actieve strekking van de knie tot ongeveer 160°. Passief was volledige extensie mogelijk, maar op een bepaald moment tijdens deze procedure was een pijnlijke klem aanwezig. Palpatie toonde een lichte gevoeligheid over het onderste deel van de patella.

Een door de patiënt meegebrachte röntgenfoto, gemaakt op 3 november 1921, toonde een ijle, cyste-achtige aandoening in het onderste deel van de patella, met kennelijk een intact benig omhulsel, hoewel er in het licht van latere röntgenfoto’s waarschijnlijk sprake was van enige ruwheid van de articulaire zijde van het onderste derde deel van het bot (Fig. 1). De behandeling werd uitgesteld voor verder onderzoek. Op 2 december 1921 werd een tweede röntgenfoto gemaakt, waarop te zien was dat de aandoening voortschreed en dat de achterwand van de knieschijf was afgebroken, met projectie van wat vermoedelijk tumorweefsel was in de holte van het kniegewricht (fig. 2). De diagnose van een solide of cysteuze tumor werd gesteld, hoewel de mogelijkheid van tuberculose of syfilis werd besproken.

Op 10 januari 1922 werd de knieschijf geopereerd en werd een stuk van de voorwand verwijderd, waarbij een holte werd onthuld die helder vocht bevatte en bekleed was met wat granulatieweefsel leek te zijn. De achterwand van de holte was in het kniegewricht geperforeerd. Van de voorwand van de holte werd een dik voeringmembraan verwijderd, maar behalve het dunne granulatieweefselachtige materiaal werd verder geen duidelijke voering gevonden. Bij het hechten bloedde dit weefsel zeer hevig en om dit te controleren werd een kompres ingebracht. Twee dagen later werd het verband verwijderd en de wond genas perfect.

Pathologisch leken de bruto-exemplaren op kleine bloedklonters met uitzondering van het bekledingsmembraan, dat kon worden gestript van het botfragment dat van het voorste oppervlak van de knieschijf was verwijderd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.