Familie Giraffidae – Giraffe en okapi
De familie Giraffidae telt twee nog levende leden: de op de savanne levende giraffe (Giraffa camelopardalis) en de in het bos levende okapi (Okapiajohnstoni). Hoewel de twee soorten zeer verschillende habitats bewonen, voeden zij zich beide op een hoger niveau dan om het even welke andere herbivoor die in Afrika leeft. De giraffe is het langste levende zoogdier, met een hoogte tot 5,9 meter boven de grond. Hoewel giraffen bekend staan om hun lange nek, bezitten zij evenveel halswervels – zeven – als de meeste andere zoogdieren. De voorvoeten van beide soorten zijn overontwikkeld, en de rug loopt af naar de stuit.
Het fossielenbestand van de Giraffidae begint in Afrika tijdens het Mioceen, en strekt zich op dit continent uit tot het heden. Giraffen kwamen ook veel voor in Eurazië van het midden Mioceen tot het Pleistoceen. Sommige van deze giraffen hebben sterk ontwikkelde, vertakkende gehoorbeentjes (zie hieronder). De moderne okapi daarentegen lijkt sterk op de voorouderlijke vorm van de vroege Pliocene giraffen (Paleotragus).
Twee onderfamilies (of stammen) worden soms onderkend:
- Giraffinae (of Giraffini) – de giraffe
- Palaeotraginae (of Okapini) – de okapi
De poten zijn lang tot zeer lang, en hebben slechts twee digits. Giraffids lopen met een lopende of ijsberende gang, waarbij de voor- en achterpoten aan één kant van het lichaam samen naar voren bewegen – omdat het lichaam relatief kort is, zorgt dit ervoor dat de poten elkaar niet hinderen. De extreme lengte van de poten betekent dat giraffen hun voorpoten moeten spreiden of buigen om met hun hoofd de grond te kunnen bereiken om te grazen of te drinken.
Zowel de giraf als de okapi bezitten een lange, grijpbare tong waarmee ze wroeten. Bladeren vormen het hoofdvoedsel van beide soorten; giraffids selecteren bladeren van hoge kwaliteit en hebben een zeer efficiënt spijsverteringsstelsel om deze te verwerken (de maag van de giraffe is half zo groot als die van de grazende Afrikaanse buffel, Syncerus caffer). Tongvormige papillen in de maag vormen het grootste absorberende oppervlak van alle herkauwers. De tanden van deze familie zijn karakteristiek ruw – het glazuur is niet glad zoals bij alle andere zoogdieren. De Giraffidae hebben het typische gebit van herkauwers: I 0/3, C 0/1, P 3/3, M 3/3 x 2 = 32.
Een paar met de huid bedekte benige knobbels (ossiconen genoemd) zijn bij beide soorten aanwezig: bij de Okapia groeien ze alleen bij de mannetjes uit de voorhoofdsbeenderen; bij de Giraffa hebben beide geslachten ossiconen op de pariëtale beenderen. De ossiconen van moderne giraffen zijn kort en onvertakt, en vallen nooit uit. Bij Giraffa worden dikwijls botlagen langs de naad tussen het voorhoofdsbeen en het neusbeen gelegd, die een derde uitsteeksel vormen, dat vooral bij volwassen mannetjes overheersend is. Bij de geboorte zijn de ossiconen aanwezig als kraakbeenachtige knobbels, die verbenen, groeien en met de leeftijd met de schedel versmelten.