Essequibo (kolonie)
De ruïnes van Fort Kyk-Over-Al, dat in 1616 werd gebouwd
Essequibo werd gesticht door kolonisten uit de eerste Zeeuwse kolonie, het in 1581 veroverde Pomeroon, dat rond 1596 door de Spanjaarden en plaatselijke krijgers was verwoest. Onder leiding van Joost van der Hooge reisden de Zeeuwen naar een eiland genaamd Kyk-Over-Al in de Essequibo rivier (eigenlijk een zijrivier genaamd de Mazaruni). Deze locatie was gekozen vanwege de strategische ligging en de handel met de plaatselijke bevolking. Van der Hooge trof er een ouder vervallen Portugees fort aan (de Portugese wapens waren boven de poort in de rots uitgehouwen). Met fondsen van de West-Indische Compagnie (WIC) bouwde van der Hooge van 1616 tot 1621 een nieuw fort met de naam “Fort Ter Hoogen”, hoewel het fort onder de bewoners al snel bekend werd als Fort Kyk-Over-Al (Engels: Fort See-everywhere). Zowel de administratie van de West-Indische Compagnie als de gouverneur van de gehele kolonie vestigden zich hier in 1621.
In eerste instantie heette de kolonie Nova Zeelandia (Nieuw Zeeland), maar al snel werd de naam Essequibo gangbaar. Op de zuidelijke oever van de rivier werd het gehucht Cartabo gebouwd, met 12 tot 15 huizen. Rond de rivier werden plantages aangelegd waar slaven katoen, indigo en cacao verbouwden. Iets verder stroomafwaarts, op Forteiland of “Groot Vlaggeneiland”, werd Fort Zeelandia gebouwd. Vanaf 1624 was het gebied permanent bewoond en vanaf 1632 viel het samen met Pomeroon onder de jurisdictie van de Zeeuwse Kamer van de WIC (West-Indische Compagnie). In 1657 werd het gebied door de Kamer overgedragen aan de steden Middelburg, Veere en Vlissingen, die er de “Directie van de Nieuwe Kolonie op Isekepe” vestigden. Pomeroon heette voortaan “Nova Zeelandia”.
Essequibo en Demerara in 1798.
In 1658 maakte cartograaf Cornelis Goliath een kaart van de kolonie en maakte plannen om er een stad te bouwen met de naam “Nieuw Middelburg”, maar de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog (1665 – 67) maakte een einde aan deze plannen. Essequibo werd in 1665 door de Engelsen bezet (samen met alle andere Nederlandse koloniën in de Guianas), en vervolgens geplunderd door de Fransen. De daaropvolgende jaren stuurden de Zeeuwen een eskader schepen om het gebied te heroveren. Terwijl de kolonie Suriname door Abraham Crijnssen op de Engelsen werd veroverd, werd de inmiddels verlaten Essequibo bezet door Matthys Bergenaar. In 1670 nam de Kamer van de WIC in Zeeland de controle over de koloniën weer over. De Nederlandse koloniën in de regio hebben veel te lijden gehad van de Negenjarige Oorlog (1688 – 97) en de Spaanse Successieoorlog (1701 – 14), die piraten in de regio bracht. In 1689 werd Pomeroon door Franse piraten verwoest en verlaten.
De Kamer van de WIC in Zeeland hield de controle over de koloniën, wat soms tot kritiek leidde van De Kamer van de WIC in Amsterdam, die er ook plantage wilde beginnen. De Zeeuwen hadden de kolonie echter zelf gesticht, en nadat zij onder bevel van de commandeur van Fort Nassau Bergen in 1666 Essequibo weer in bezit hadden genomen, beschouwden zij zich als rechtmatige heersers over het gebied. Onder gouverneur Laurens Storm van ’s Gravesande begonnen na 1740 Engelse planters naar de kolonie te komen.
Na 1745 nam het aantal plantages langs de Demerara en haar zijrivieren snel toe. Met name Britse kolonisten uit Barbados begonnen zich hier te vestigen. Na 1750 werd een commandant van de Britse bevolking aangesteld, waardoor zij een eigen vertegenwoordiging kregen. Rond 1780 werd aan de monding van de Demerara een kleine centrale nederzetting gesticht, die in 1784 de naam Stabroek kreeg, genoemd naar een van de directeuren van de West-Indische Compagnie.
Een groep Britse kapers veroverde op 24 februari 1781 Essequibo en Demerara, maar bleef niet. In maart aanvaardden twee sloepen van een eskader van de Royal Navy onder admiraal Lord Rodney de overgave van “Colony of Demarary and the River Essequebo”. Van 27 februari 1782 tot februari 1783 bezetten de Fransen de kolonie nadat zij gouverneur Robert Kinston tot overgave hadden gedwongen. Bij de vrede van Parijs in 1783 werden deze gebieden aan de Nederlanders teruggegeven.
In 1796 werd de kolonie permanent door de Britten bezet en tegen 1800 waren Essequibo en Demerara samen goed voor ongeveer 380 suikerrietplantages.
GrensgeschillenEdit
Bij de Vrede van Amiens (1802) kreeg Nederland de kolonie Essequibo voor korte tijd, van 1802 tot 1803, maar daarna werd zij tijdens de Napoleontische oorlogen weer bezet door de Britten. In 1812 werd Stabroek door de Britten omgedoopt tot Georgetown. Essequibo werd officieel Brits grondgebied op 13 augustus 1814 als onderdeel van het Verdrag van Londen en werd samengevoegd met de kolonie Demerara.
Een kaart uit 1840 van Gran Colombia, met daarop de grens met Essequibo.
Maar het raakte ook betrokken bij een van de hardnekkigste grensconflicten van Latijns-Amerika, omdat de nieuwe kolonie de rivier Essequibo als westgrens had met het Spaanse kapiteinsschap-generaal van Venezuela. Hoewel Spanje nog steeds aanspraak maakte op de regio, betwistten de Spanjaarden het verdrag niet omdat zij in beslag werden genomen door de onafhankelijkheidsstrijd van hun eigen koloniën. Op 21 juli 1831 werd Demerara-Essequibo verenigd met Berbice en ontstond Brits Guyana met de rivier de Essequibo als westgrens, hoewel veel Britse kolonisten ten westen van de Essequibo woonden.
In 1835 vroeg de Britse regering de Duitse ontdekkingsreiziger Robert Hermann Schomburgk om Brits Guyana in kaart te brengen en de grenzen ervan aan te geven. In opdracht van de Britse autoriteiten begon Schomburgk de westelijke grens van Brits Guyana met de nieuwe Republiek Venezuela bij de monding van de Orinoco rivier, hoewel alle Venezolaanse kaarten de Essequibo rivier als de oostgrens van het land aangaven. Een kaart van de Britse kolonie werd gepubliceerd in 1840. Venezuela accepteerde de lijn van Schomburgk niet, die het gehele stroomgebied van de Cuyuni rivier binnen de kolonie plaatste. Venezuela protesteerde en eiste het hele gebied ten westen van de Essequibo rivier op. Onderhandelingen tussen Groot-Brittannië en Venezuela over de grens begonnen, maar de twee naties konden geen compromis bereiken. In 1838 werd Essequibo een van de drie graafschappen van Guyana, de andere twee waren Berbice en Demerara. In 1850 kwamen beide landen overeen de betwiste zone niet te bezetten.
De ontdekking van goud in het betwiste gebied aan het eind van de jaren 1850 deed het geschil opnieuw oplaaien. Britse kolonisten trokken naar het gebied en de British Guiana Mining Company werd opgericht om de voorraden te delven. In de loop der jaren protesteerde Venezuela herhaaldelijk en stelde arbitrage voor, maar de Britse regering was niet geïnteresseerd. Venezuela verbrak uiteindelijk de diplomatieke betrekkingen met Groot-Brittannië in 1887 en deed een beroep op de Verenigde Staten voor hulp. De Britse premier Lord Salisbury wees het voorstel van de regering van de Verenigde Staten voor arbitrage aanvankelijk af, maar toen President Grover Cleveland dreigde in te grijpen volgens de Monroe Doctrine, stemde Groot-Brittannië er in 1897 mee in een internationaal tribunaal de grens te laten arbitreren.
Twee jaar lang bestudeerde het tribunaal, bestaande uit twee Britten, twee Amerikanen en een Rus, de zaak in Parijs (Frankrijk). Hun drie tegen twee beslissing, uitgesproken in 1899, wees 94% van het betwiste gebied toe aan Brits Guyana. Venezuela kreeg alleen de monding van de Orinoco rivier en een klein stukje van de Atlantische kustlijn net ten oosten daarvan. Hoewel Venezuela ongelukkig was met het besluit, werd door een commissie een nieuwe grens getrokken in overeenstemming met de toekenning, en beide partijen aanvaardden de grens in 1905. De kwestie werd voor de volgende halve eeuw als geregeld beschouwd.
In 1958 werd het graafschap Essequibo opgeheven toen Guyana werd onderverdeeld in districten. Thans maakt het historische Essequibo deel uit van een aantal Guyanese administratieve regio’s en is de naam bewaard gebleven in de regio’s Essequibo Islands-West Demerara en Upper Takutu-Upper Essequibo.
In 1962, onder het VN-beleid van dekolonisatie, hernieuwde Venezuela zijn 19de-eeuwse claim, met de bewering dat het arbitraal vonnis ongeldig was. In 1949 gaf de Amerikaanse jurist Otto Schoenrich, een partner in het New Yorkse advocatenkantoor Curtis, Mallet-Prevost, Colt & Mosle, de Venezolaanse regering een memorandum van Severo Mallet-Prevost, de officiële secretaris van de VS-Venezuela delegatie in het Tribunaal van Arbitrage, dat in 1944 was geschreven om pas na zijn dood te worden gepubliceerd. Mallet-Prevost veronderstelde uit het privé-gedrag van de rechters dat er een politieke deal was gesloten tussen Rusland en Groot-Brittannië, en zei dat de Russische voorzitter van het panel, Friedrich Martens, Groot-Brittannië had bezocht met de twee Britse arbiters in de zomer van 1899, en vervolgens de twee Amerikaanse rechters de keuze had geboden tussen het aanvaarden van een unaniem vonnis volgens de uiteindelijk overeengekomen lijnen, of een 3 tegen 2 meerderheidsoordeel dat nog gunstiger was voor de Britten. Het alternatief zou de Schomburgk-lijn volledig hebben gevolgd, en de monding van de Orinoco aan de Britten hebben gegeven. Mallet-Prevost zei dat de Amerikaanse rechters en Venezolaanse raadslieden van de situatie walgden en de 3 tegen 2 optie met een sterk geformuleerd minderheidsstandpunt overwogen, maar uiteindelijk toch Martens volgden om Venezuela niet nog meer grondgebied te ontnemen. Dit memorandum vormde een motief voor Venezuela’s beweringen dat er in feite een politieke deal was geweest tussen de Britse rechters en de Russische rechter bij het Arbitraal Tribunaal, en leidde ertoe dat Venezuela zijn aanspraak op het betwiste gebied nieuw leven inblies. De Britse regering verwierp deze eis en stelde dat de uitspraak van 1899 geldig was. Ook de regering van Brits Guyana, toen nog onder leiding van de PPP, verwierp deze eis met klem. Pogingen van alle partijen om de zaak op te lossen aan de vooravond van de onafhankelijkheid van Guyana in 1966 mislukten. Tot op heden is het geschil onopgelost gebleven.