Elsa Lanchester
Lanchester maakte haar filmdebuut in The Scarlet Woman (1925) en verscheen in 1928 in drie stille korte films die voor haar geschreven waren door H. G. Wells en geregisseerd door Ivor Montagu: Blue Bottles, Daydreams en The Tonic. Laughton was in al deze films kort te zien. Zij verschenen ook samen in een filmrevue uit 1930, getiteld Comets, met Britse toneel-, musical- en variétéacts, waarin zij in duet “The Ballad of Frankie and Johnnie” zongen. Lanchester verscheen in verschillende andere vroege Britse talkies, waaronder Potiphar’s Wife (1931), een film met Laurence Olivier in de hoofdrol.
Ze verscheen opnieuw tegenover Laughton als Anne of Cleves in The Private Life of Henry VIII (1933), met Laughton in de titelrol. Laughton was nu films aan het maken in Hollywood, dus Lanchester sloot zich bij hem aan en maakte kleine optredens in David Copperfield (1935) en Naughty Marietta (1935). Deze en haar optredens in Britse films hielpen haar aan de titelrol in Bride of Frankenstein (1935). Zij en Laughton keerden terug naar Groot-Brittannië om weer samen te verschijnen in Rembrandt (1936) en later in Vessel of Wrath (US: The Beachcomber. 1938).
Ze keerden beiden terug naar Hollywood, waar hij The Hunchback of Notre Dame (1939) maakte, hoewel Lanchester niet meer in een andere film verscheen tot Ladies in Retirement (1941). Zij en Laughton speelden man en vrouw (hun personages heetten Charles en Elsa Smith) in Tales of Manhattan (1942) en ze verschenen beiden opnieuw in de overwegend Britse cast van Forever and a Day (1943). Ze kreeg de hoofdrol in Passport to Destiny (1944) voor de enige keer in haar Hollywood carrière.
Lanchester speelde bijrollen in The Spiral Staircase en The Razor’s Edge (beide 1946). Ze verscheen als de huishoudster in The Bishop’s Wife (1947) met David Niven als de bisschop, Loretta Young zijn vrouw, en Cary Grant een engel. Lanchester speelde een komische rol als kunstenares in de thriller The Big Clock (1948), waarin Laughton de hoofdrol speelde als een megalomane persmagnaat. Ze had een rol als schilderes gespecialiseerd in kerststallen in Come to the Stable (1949), waarvoor ze genomineerd werd voor de Academy Award voor Beste Bijrol (1949).
Tijdens de late jaren ’40 en ’50 verscheen ze in kleine maar zeer gevarieerde bijrollen in een aantal films, terwijl ze tegelijkertijd op het toneel stond in het Turnabout Theatre in Hollywood. Hier voerde ze haar solo vaudeville act op in combinatie met een marionetten show, en zong ze ietwat uit de toon vallende liedjes die ze later opnam voor een paar LP’s.
Op het scherm verscheen ze naast Danny Kaye in The Inspector General (1949), speelde ze een chanterende huisbazin in Mystery Street (1950), en was ze Shelley Winters’ reisgenoot in Frenchie (1950). Meer bijrollen volgden in het begin van de jaren 1950, waaronder een cameo van 2 minuten als de Bearded Lady in 3 Ring Circus (1954), die op het punt staat te worden geschoren door Jerry Lewis.
Ze had nog een substantiële en gedenkwaardige rol toen ze opnieuw verscheen met haar man in Witness for the Prosecution (1957) een verfilming van Agatha Christie’s toneelstuk uit 1953 waarvoor beiden Academy Award nominaties kregen – zij voor de tweede keer als Beste Bijrol Actrice, en Laughton, ook voor de tweede keer, voor Beste Acteur. Geen van beiden won. Ze won echter wel de Golden Globe voor Beste Bijrol.
Lanchester speelde een heks in Bell, Book and Candle (1958), en was te zien in films als Mary Poppins (1964), That Darn Cat! (1965) en Blackbeard’s Ghost (1968). Ze verscheen op 9 april 1959 in NBC’s The Ford Show, Starring Tennessee Ernie Ford. Ze speelde in twee afleveringen van NBC’s The Wonderful World of Disney. Daarnaast had ze memorabele gastrollen in een aflevering van I Love Lucy in 1956 en in afleveringen van NBC’s The Eleventh Hour (1964) en The Man From U.N.C.L.E. (1965).
Lanchester bleef af en toe filmoptredens maken, ze zong een duet met Elvis Presley in Easy Come, Easy Go (1967) en speelde de moeder in de originele versie van Willard (1971), naast Bruce Davison en Ernest Borgnine, die goed scoorde bij de kassa. Ze was Jessica Marbles, een speurneus gebaseerd op Agatha Christie’s Jane Marple, in de 1976 murder mystery spoof, Murder by Death en ze maakte haar laatste film in 1980 als Sophie in Die Laughing.
Ze bracht drie LP albums uit in de jaren 1950. Twee (hierboven genoemd) waren getiteld “Songs for a Shuttered Parlour” en “Songs for a Smoke-Filled Room” en waren vaag ondeugend en dansten om hun ware doel heen, zoals het liedje over de “klok” van haar man die niet werkte. Laughton verzorgde de gesproken inleidingen bij elk nummer en zong zelfs samen met Lanchester “She Was Poor but She Was Honest”. Haar derde LP was getiteld “Cockney London”, een selectie van oude Londense liedjes waarvoor Laughton de hoesnotes schreef.