De filosofie van de vriendschap
Een mens is gelukkig als hij slechts de schaduw van een vriend heeft ontmoet. -Menander
Plato en Aristoteles geven beiden een belangrijke plaats aan vriendschap in het goede leven: Plato wijdt het grootste deel van drie boeken (de Lysis, de Phaedrus en het Symposium) aan vriendschap en liefde, en in Boek VIII van de Nicomacheïsche Ethiek geeft Aristoteles extravagante lof aan het Griekse begrip vriendschap of philia, dat niet alleen vrijwillige relaties omvat, maar ook de relaties die tussen de leden van een familie bestaan. Vriendschap, zegt Aristoteles, is een deugd die “het meest noodzakelijk is met het oog op het leven … want zonder vrienden zou niemand verkiezen te leven, al had hij alle andere goederen.”
Als vriendschap zo belangrijk is voor het goede leven, dan is het belangrijk om de vraag te stellen, wat is vriendschap? Volgens Aristoteles is het voor iemand om bevriend te zijn met een ander “noodzakelijk dat hij elkaar goedgezind is en elkaar het goede toewenst, zonder dat dit hem ontgaat.” Een persoon kan welwillend tegenover een ander staan om een van de volgende drie redenen: dat hij goed is (dat wil zeggen, rationeel en deugdzaam), dat hij aangenaam is, of dat hij nuttig is. Hoewel Aristoteles ruimte laat voor het idee dat relaties die alleen gebaseerd zijn op voordeel of plezier alleen, aanleiding kunnen geven tot vriendschappen, is hij van mening dat dergelijke relaties minder aanspraak maken op de naam vriendschap dan relaties die gedeeltelijk of geheel gebaseerd zijn op deugdzaamheid. “Zij die hun vrienden het goede toewensen omwille van deze laatsten, zijn vooral vrienden, omdat zij dit doen omwille van hun vrienden zelf, en niet toevallig.” Vriendschappen die geheel of gedeeltelijk gebaseerd zijn op deugdzaamheid zijn niet alleen wenselijk omdat zij gepaard gaan met een hoge mate van wederzijds voordeel, maar ook omdat zij gepaard gaan met kameraadschap, betrouwbaarheid en vertrouwen. Nog belangrijker is dat het hebben van een dergelijke vriendschap en het streven naar het welzijn van de vriend een oefening is van verstand en deugd, wat de kenmerkende functie van de mens is, en wat neerkomt op geluk.
Voor Aristoteles wordt een daad van vriendschap zowel voor het welzijn van de vriend als voor het welzijn van zichzelf ondernomen, en er is geen reden om te denken dat het een het ander uitsluit. In ieder geval is het hebben van een volmaakte vriend hetzelfde als het hebben van “een ander zelf”, omdat volmaakte vrienden dezelfde keuzes maken als de ander en het geluk van de een bijdraagt aan dat van de ander. Helaas is het aantal mensen met wie men een perfecte vriendschap kan onderhouden zeer klein, ten eerste omdat rede en deugd niet bij iedereen aanwezig zijn (nooit bij jongeren bijvoorbeeld, die nog niet wijs genoeg zijn om deugdzaam te zijn), en ten tweede omdat een perfecte vriendschap alleen tot stand kan komen en in stand kan worden gehouden als een paar vrienden heel veel exclusieve kwaliteitstijd samen doorbrengen. Dus zelfs als je volledig omringd zou zijn door deugdzame mensen, zou je maar tijd hebben voor een handjevol perfecte vrienden.
Het ideaal van perfecte vriendschap kan de moderne lezer misschien wat elitair voorkomen, maar Aristoteles heeft zeker gelijk als hij stelt dat de beste vriendschappen zowel zeldzaam als veeleisend zijn. Als de beste vriendschap gebaseerd is op deugdzaamheid, dan is dat vooral omdat dergelijke vriendschappen een beroep doen op de uitoefening van verstand en deugdzaamheid, wat de kenmerkende functie van de mens is, en wat neerkomt op geluk. Het zou echter kunnen zijn dat de onderscheidende functie van de mens niet de uitoefening van rede en deugd is, maar het vermogen om liefdevolle en zinvolle relaties aan te gaan. Als dat het geval is, dan zijn vriendschappen die gebaseerd zijn op deugdzaamheid nog belangrijker voor het goede leven dan Aristoteles denkt.
Ondanks de extravagante lof die hij over vriendschap uitspreidt, is Aristoteles er heel duidelijk over dat het beste en gelukkigste leven niet het leven is dat in vriendschap wordt doorgebracht, maar het leven dat wordt doorgebracht in de beschouwing van die dingen die het meest waar zijn en daarom het mooist en het betrouwbaarst. Er is hier een tegenstrijdigheid: Als het beste leven een leven van contemplatie is, dan is vriendschap ofwel overbodig ofwel in strijd met het beste leven, en verdient daarom niet de hoge lof die Aristoteles erover uitspreidt. Het kan zijn, zoals Aristoteles voorzichtig suggereert, dat vriendschap nodig is omdat het tot contemplatie leidt, of dat contemplatie slechts een deel van de tijd mogelijk is en vriendschap de rest van de tijd nodig is, of zelfs dat een leven van vriendschap net zo goed is als een leven van contemplatie. Tot zover Aristoteles, zou men kunnen zeggen. Plato geeft ook een belangrijke plaats aan vriendschap in het goede leven.
Zie ook “De filosofie van vriendschap, deel 2 van 3.”
Kijk ook eens naar mijn boek Heaven and Hell: De Psychologie van de Emoties en andere boeken.