Commentaar op 1 Koningen 17:8-16
De weduwe van Zarephath zwoegt onder een doodvonnis.
Dit vormt haar woorden en haar gedrag: “Ik ben nu een paar stokken aan het verzamelen, zodat ik naar huis kan gaan en het voor mijzelf en mijn zoon kan bereiden, zodat wij het kunnen eten en sterven” (1 Koningen 17:12). Net als Hagar voor haar (Genesis 21:16), heeft de naamloze weduwe van Zarephath zich erbij neergelegd dat zij en haar kind langzaam naar de onderwereld zullen afdalen. In grote wanhoop vindt Elia de weduwe die zich voorbereidt op haar eigen “laatste avondmaal”. Maar zoals de verhalen over Elia aangeven, is de God van Israël gespecialiseerd in het voeden van de hongerigen (1 Koningen 17:1-7) en het opwekken van de doden (1 Koningen 17:17-24). En dit verhaal is daarop geen uitzondering.
Net als in het verhaal dat er onmiddellijk aan voorafgaat, wordt Elia door het woord van de Heer naar een nieuwe plaats gedreven (1 Koningen 17:2, 8-9). Aan de oppervlakte zijn dit plaatsen van onvruchtbaarheid en schaarste. In het voorafgaande verslag, bijvoorbeeld, wordt Elia bevolen: “Verberg u bij de Wadi Cherith” (1 Koningen 17:3) ten oosten van de Jordaan. De Wadi Cherith voorziet Elia van water, en God schakelt raven in om de profeet brood en vlees te brengen, ’s morgens en ’s avonds (1 Koningen 17:6). De schepping wordt opgeroepen om voor Gods trouwe profeet te zorgen. In 17:8-16 beveelt God Elia om naar Zarephath te gaan, waar een weduwe (die de raven vervangt) hem te eten moet geven. Bij zijn aankomst ontdekt Elia dat de weduwe een onwaarschijnlijke bron van gastvrijheid is. In feite heeft ze zo weinig voedsel dat ze zich op haar eigen dood voorbereidt (1 Koningen 17:12).
Aangekomen in Zarephath, beveelt Elia de weduwe hem een beetje water en een hap brood te brengen (1 Koningen 17:10-11). Ze zweert een eed en confronteert de profeet rechtstreeks met de harde feiten van haar situatie: “Zo de Here, uw God, leeft, ik heb niets gebakken, alleen een handvol meel in een kruik, en een beetje olie in een kruik; ik ben nu een paar stokken aan het verzamelen, zodat ik naar huis kan gaan en het voor mijzelf en mijn zoon kan bereiden, zodat wij het kunnen eten, en sterven.” De weduwe spreekt scherp tegen wat Elia weet door een belofte: “Ik heb daar een weduwe bevolen u te voeden” (1 Koningen 17:9). En het is te midden van deze tegenspraak dat God een gelegenheid zal hebben om te handelen.
Maar laten we eerst eens nadenken over Elia’s woorden. Hij spreekt dwaze taal. Wanneer zijn ogen slechts schaarste zien, spreekt hij over overvloed. De profeet gaat uit van voorziening, terwijl de woorden van de weduwe alleen spreken van verlatenheid. Elia brengt een woord van geloof in een moment van diepe angst en berusting. Na gehoord te hebben over de voorbereidingen van de weduwe op de dood, geeft Elia de weduwe hetzelfde woord van belofte dat God aan Hagar gaf: “Vrees niet” (1 Koningen 17:13; vgl. Genesis 21:17). De profeet spreekt verder alsof de belofte van God reeds vervuld is: “Wees niet bang … maar maak er eerst een koekje van en breng het bij mij, en maak daarna iets voor uzelf en uw zoon” (1 Koningen 17:13). Elia’s woorden, hoewel schijnbaar absurd, nodigen de weduwe in feite uit om deel te nemen aan de nieuwe werkelijkheid die Gods beloften aan het scheppen waren, maar die voor het moment aan het zicht onttrokken bleven.
Elia verduidelijkt dan Gods beloften verder: “Want zo zegt de Here, de God van Israël: De kruik met meel zal niet ledigen en de kruik met olie zal niet ontbreken tot op de dag dat de Here regen op de aarde zendt” (1 Koningen 17:14). God zal de weduwe en haar zoon de middelen verschaffen om deze verschrikkelijke droogte, waarvoor God verantwoordelijk is, te overleven (vgl. 1 Koningen 17:1-7). Net als Hagar en haar zoon werden deze weduwe en haar zoon niet vergeten door de God van Israël, die zelfs het verlies van een mus opmerkt (Mattheüs 10:29-31). Eenmaal veroordeeld tot honger, dood en lijden, krijgt de weduwe een nieuw woord dat haar oorspronkelijke doodvonnis tenietdoet. Dood wordt opgeslokt door belofte, wanhoop door hoop. De omkering van de dood in dit verhaal (vv. 8-16) loopt vooruit op de letterlijke omkering van de dood in het volgende (vv. 17-24).
Animinerend in dit verhaal is de pijnlijke tegenstelling tussen Gods woord van belofte en een doodvonnis. Elia’s bediening in dit verhaal is het brengen van een woord van buitenaf dat het doodvonnis dat rust boven het hoofd van de weduwe en haar zoon tot zwijgen brengt en uiteindelijk tenietdoet. Dit genadige geschenk van verlossing komt in de vorm van levensonderhoud – dagelijks brood. Hoewel de meesten van ons niet zullen preken voor mensen die door droogte zijn getroffen, zullen we wel preken voor mensen die op verschillende manieren onder een doodvonnis leven. En net als Elia zijn ook wij geroepen om van buitenaf een ondersteunend woord van belofte te brengen.