Church Membership
Download/Print
In een tijd waarin toewijding een schaars goed is, mag het geen verrassing zijn dat het lidmaatschap van een kerk zo’n lage prioriteit heeft voor zo veel gelovigen. Helaas is het niet ongewoon dat christenen van kerk naar kerk trekken, zich nooit onderwerpen aan de zorg van oudsten en zich nooit binden aan een groep medegelovigen.
Het nalaten – of weigeren – om zich als formeel lid bij een kerk aan te sluiten, getuigt echter van een misverstand over de verantwoordelijkheid van de gelovige tegenover het lichaam van Christus. En het snijdt iemand ook af van de vele zegeningen en mogelijkheden die uit deze verbintenis voortvloeien. Het is essentieel voor iedere christen om te begrijpen wat het lidmaatschap van een kerk is en waarom het belangrijk is.
De definitie van kerklidmaatschap
Wanneer een individu gered wordt, wordt hij lid van het lichaam van Christus (1Kor.12,13). Omdat hij op deze manier met Christus en de andere leden van het lichaam verenigd is, is hij daarom gekwalificeerd om lid te worden van een plaatselijke uitdrukking van dat lichaam.
Lid worden van een kerk is zich formeel verbinden aan een identificeerbaar, plaatselijk lichaam van gelovigen die zich hebben verenigd voor specifieke, goddelijk gewijde doeleinden. Deze doelen omvatten het ontvangen van onderricht uit Gods Woord (1 Tim. 4,13; 2 Tim. 4,2), het elkaar dienen en opbouwen door het juiste gebruik van geestelijke gaven (Rom. 12,3-8; 1 Kor. 12,4-31; 1 Petr. 4,10-11), het deelnemen aan de verordeningen (Luk. 22,19; Hand. 2,38-42), en het verkondigen van het evangelie aan hen die verloren gaan (Matt. 28,18-20). Bovendien, wanneer iemand lid wordt van een kerk, onderwerpt hij zich aan de zorg en het gezag van de bijbels gekwalificeerde oudsten die God in die vergadering heeft geplaatst.
De basis voor kerklidmaatschap
Hoewel de Schrift geen expliciet gebod bevat om zich formeel bij een plaatselijke kerk aan te sluiten, is de bijbelse basis voor kerklidmaatschap in het Nieuwe Testament doorgedrongen. Deze bijbelse basis kan het duidelijkst worden gezien in (1) het voorbeeld van de vroege kerk, (2) het bestaan van kerkregering, (3) de uitoefening van kerkelijke tucht, en (4) de vermaning tot wederzijdse opbouw.
Het voorbeeld van de vroege kerk
In de vroege kerk was het komen tot Christus het komen tot de kerk. Het idee van verlossing ervaren zonder tot een plaatselijke kerk te behoren is vreemd aan het Nieuwe Testament. Wanneer individuen zich bekeerden en in Christus geloofden, werden zij gedoopt en aan de kerk toegevoegd (Handelingen 2:41, 47; 5:14; 16:5). Dit betekende meer dan alleen maar een persoonlijke toewijding aan Christus, het betekende een formeel samenkomen met andere gelovigen in een plaatselijke vergadering en zich wijden aan het onderricht van de apostelen, de gemeenschap, het breken van het brood en het gebed (Handelingen 2:42).
De brieven van het Nieuwe Testament werden geschreven aan gemeenten. In het geval van de weinige brieven die aan individuele personen zijn geschreven – zoals Philemon, Timoteüs en Titus – waren deze personen leiders in kerken. De brieven van het Nieuwe Testament zelf tonen aan dat de Heer ervan uitging dat gelovigen zich zouden inzetten voor een plaatselijke vergadering.
Er is ook bewijs in het Nieuwe Testament dat net zoals er een lijst was van weduwen die in aanmerking kwamen voor financiële ondersteuning (1 Tim. 5:9), er ook een lijst van leden kan zijn geweest die groeide naarmate mensen gered werden (vgl. Hand. 2:41, 47; 5:14; 16:5). Wanneer een gelovige naar een andere stad verhuisde, schreef zijn gemeente vaak een aanbevelingsbrief aan zijn nieuwe gemeente (Hand. 18,27; Rom. 16,1; Kol. 4,10; vgl. 2Kor. 3,1-2).
In het boek Handelingen past veel van de terminologie alleen bij het concept van formeel kerklidmaatschap. Zinnen als “de gehele gemeente” (6,5), “de gemeente te Jeruzalem” (8,1), “de discipelen” te Jeruzalem (9,26), “in elke gemeente” (14,23), “de gehele gemeente” (15,17), en “de oudsten der gemeente” te Efeze (20,17), wijzen alle op een herkenbaar kerklidmaatschap met duidelijk afgebakende grenzen (zie ook 1Kor. 5:4; 14:23; en Hebr. 10:25).
Het bestaan van kerkbestuur
Het consistente patroon door het hele Nieuwe Testament heen is dat een meervoud van oudsten toezicht moet houden op elk plaatselijk lichaam van gelovigen. De specifieke taken die aan deze oudsten worden gegeven, veronderstellen een duidelijk omschreven groep gemeenteleden die onder hun hoede staan.
Deze godvruchtige mannen zijn onder meer verantwoordelijk voor het hoeden van Gods volk (Hand. 20:28; 1 Petr. 5:2), voor het ijverig werken onder hen (1 Thess. 5:12), voor de leiding over hen (1 Thess. 5:12; 1 Tim. 5:17), en voor het waken over hun zielen (Hebr. 13:17). De Schrift leert dat de oudsten aan God rekenschap zullen afleggen over de personen die aan hen zijn toevertrouwd (Hebr.13,17; 1Petr.5,3).
Deze verantwoordelijkheden vereisen dat er een onderscheidbaar, wederzijds begrepen lidmaatschap is in de plaatselijke kerk. Ouderlingen kunnen het volk alleen hoeden en aan God verantwoording afleggen over hun geestelijk welzijn als zij weten wie zij zijn; zij kunnen alleen toezicht houden als zij weten voor wie zij verantwoordelijk zijn; en zij kunnen hun plicht om de kudde te hoeden alleen vervullen als zij weten wie deel uitmaakt van de kudde en wie niet.
De ouderlingen van een kerk zijn niet verantwoordelijk voor het geestelijk welzijn van ieder individu dat de kerk bezoekt of sporadisch aanwezig is. Zij zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het hoeden van hen die zich aan de zorg en het gezag van de oudsten hebben onderworpen, en dit gebeurt door het lidmaatschap van de kerk.
Omgekeerd leert de Schrift dat gelovigen zich aan hun oudsten moeten onderwerpen. Hebreeën 13:17 zegt: “Gehoorzaam uw leiders, en onderwerp u aan hen.” De vraag voor iedere gelovige is, “Wie zijn uw leiders?” Degene die geweigerd heeft zich bij een plaatselijke kerk aan te sluiten en zich toe te vertrouwen aan de zorg en het gezag van de oudsten, heeft geen leiders. Voor die persoon is gehoorzaamheid aan Hebreeën 13:17 onmogelijk. Eenvoudig gezegd impliceert dit vers dat iedere gelovige weet aan wie hij zich moet onderwerpen, wat op zijn beurt een duidelijk omschreven kerklidmaatschap veronderstelt.
De uitoefening van kerkelijke tucht
In Mattheüs 18:15-17 schetst Jezus de manier waarop de kerk het herstel moet zoeken van een gelovige die in zonde is gevallen – een proces in vier stappen dat algemeen bekend staat als kerkelijke tucht. Ten eerste, wanneer een broeder zondigt, moet hij door één persoon persoonlijk worden aangesproken (v. 15). Als hij weigert zich te bekeren, moet die persoon een of twee andere gelovigen meenemen om hem opnieuw te confronteren (v. 16). Als de zondigende broeder weigert naar de twee of drie te luisteren, moeten zij het vervolgens aan de gemeente vertellen (v. 17). Als er dan nog steeds geen berouw is, is de laatste stap de persoon uit de gemeente te zetten (v. 17; vgl. 1Kor.5,1-13).
De uitoefening van de kerkelijke tucht volgens Mattheüs 18 en andere passages (1Kor.5,1-13; 1Tim.5,20; Titus 3,10-11) veronderstelt dat de oudsten van een kerk weten wie hun leden zijn. De oudsten van Grace Community Church hebben bijvoorbeeld noch de verantwoordelijkheid, noch de autoriteit om een lid van de kerk verderop in de straat te tuchtigen. Jammer genoeg heeft het wijdverspreide gebrek aan begrip van kerklidmaatschap het noodzakelijk gemaakt voor onze oudsten om niet alleen formele leden te tuchtigen maar ook diegenen die regelmatig samenkomen in Grace Community Church. Het onderricht van de Bijbel over kerkelijke tucht veronderstelt echter het lidmaatschap van de kerk.
De vermaning tot wederzijdse opbouw
Het Nieuwe Testament leert dat de kerk het lichaam van Christus is, en dat God ieder lid geroepen heeft tot een leven gewijd aan de groei van het lichaam. Met andere woorden, de Schrift spoort alle gelovigen aan om de andere leden op te bouwen door het “één-anderen” van het Nieuwe Testament in praktijk te brengen (bijv. Hebr. 10,24-25) en hun geestelijke gaven uit te oefenen (Rom. 12,6-8; 1Kor.12,4-7; 1Petr. 4,10-11). Wederzijdse opbouw kan alleen plaatsvinden in de context van het collectieve lichaam van Christus. Aanmaningen tot dit soort bediening veronderstellen dat gelovigen zich hebben verbonden met andere gelovigen in een specifieke plaatselijke vergadering. Het lidmaatschap van de kerk is eenvoudigweg de formele manier om die verbintenis aan te gaan.
Conclusie
De uitoefening van een verbintenis aan een plaatselijke kerk brengt vele verantwoordelijkheden met zich mee: het voorbeeld geven van een godvruchtige levensstijl in de gemeenschap, het uitoefenen van de geestelijke gaven in ijverige dienst, het financieel bijdragen aan het werk van de bediening, het geven en ontvangen van vermaningen met zachtmoedigheid en in liefde, en het trouw deelnemen aan de gezamenlijke eredienst. Er wordt veel verwacht, maar er staat ook veel op het spel. Want alleen wanneer iedere gelovige trouw is aan dit soort toewijding, is de kerk in staat om haar roeping waar te maken als de vertegenwoordiger van Christus hier op aarde. Om het eenvoudig te zeggen, lidmaatschap is belangrijk.