Bijbelcommentaren
Vers 22-31
5) Wijsheid was bij God in de schepping en verheugt zich in het voortgaan van zijn schepping (Spreuken 8:22-31).
Omdat er enige twijfel zou bestaan over welke wijsheid Salomo het heeft, maakt hij het nu heel duidelijk (zoals hij dat ook in Spreuken 3:19-20 heeft gedaan, vergelijk Spreuken 2:5-11). Het is de wijsheid en het inzicht die God gebruikte toen Hij de hemelen en de aarde schiep en vorm gaf (Spreuken 3:19-20). Het is de wijsheid van God. En deze Wijsheid, die van eeuwigheid af noodzakelijk aanwezig was (God kon nooit zonder wijsheid), en die betrokken was bij de vormgeving van al wat is, is nu werkzaam onder de mensen (Spreuken 8:31).
Deze passage is veel misbruikt door hen die de Wijsheid hebben geïnterpreteerd als een voorstelling van onze Heer, Jezus Christus, maar het is in deze hele proloog heel duidelijk geweest dat deze Wijsheid een eigenschap van God is, en geen persoonlijk wezen. Salomo kan haar inderdaad ‘mijn wijsheid’ noemen (Spreuken 5:1), omdat God hem zijn eigen wijsheid heeft toegediend, en de voortdurende parallellie met ‘inzicht’, ‘kennis’ ‘scherpzinnigheid’, ’tucht’, en ‘onderscheidingsvermogen’, waarvan sommige ook gepersonifieerd zijn (Spreuken 2:11), die al vanaf het begin wordt aangetroffen (Spreuken 1:2-4), pleit er zeer tegen dat er iets anders mee wordt bedoeld dan wijsheid, zij het Gods wijsheid. Bovendien zou het feit dat Wijsheid altijd wordt voorgesteld als een ‘zij’ en niet als een ‘hij’ de zaak volledig moeten beslechten.
In dit verband moeten we opmerken dat er geen suggestie is dat Wijsheid iets schept of in elkaar zet. Het is YHWH Die schept en vormt. Wijsheid is daar als een soort assistent. Daarentegen wordt over Jezus Christus als het Woord gezegd: “Alles is door Hem geworden, en zonder Hem is niets geworden van wat gemaakt is” (Johannes 1:3). Hij was de Schepper, niet een assistent.
De subsectie wordt chiastisch voorgesteld:
Een YHWH heeft mij bezeten in het begin van zijn weg, vóór zijn werken van oudsher; ik ben opgericht (uitgegoten, geweven) van eeuwigheid af, van het begin af, eer de aarde was (Spreuken 8:22-23).
B Toen er geen diepten waren, ben ik voortgebracht, toen er geen fonteinen waren, overvloeiende van water, eer de bergen gevestigd (of gepland) waren, eer de heuvelen voortgebracht waren, terwijl Hij nog de aarde niet gemaakt had, noch de velden, noch het begin van het stof der wereld (Spreuken 8:24-26).
C Toen Hij de hemelen oprichtte, was ik daar, toen Hij een kring zette op het aangezicht der diepte, toen Hij de hemelen daarboven stevig maakte (Spreuken 8:27-28 a).
B Toen de fonteinen der diepte sterk werden, toen hij de zee haar begrenzing gaf, opdat de wateren zijn gebod niet zouden overtreden, toen hij de grondslagen der aarde afbakende (Spreuken 8:28-29).
Aan hem was ik voortdurend (of ‘als een meester-ambachtsman’), en ik was dagelijks geheel verblijd, mij altijd verheugend voor zijn aangezicht, mij verheugend in zijn bewoonbare aarde, en mijn verrukking was bij de mensenzonen (Spreuken 8:30-31).
Merk op dat in A YHWH wijsheid bezat vanaf het begin, voordat Hij begon met Zijn scheppingswerk, en in de parallel was wijsheid voortdurend bij Hem (of was Zijn meester-werkman), zich verheugend in dat scheppingswerk. In B was haar voortbrenging voordat de wateren werden voortgebracht of de aarde was gepland en gemaakt, en in de parallel werden de wateren voortgebracht en tekende Hij de grondvesten van de aarde. Centraal in C staat de oprichting van de hemelen.
Proverbs 8:22-23
“YHWH heeft mij bezeten in het begin van zijn weg,
Voor zijn werken van oudsher,
Ik ben opgericht (uitgegoten, geweven) van eeuwigheid af, vanaf het begin,
Voor de aarde was.”
Wijsheid schildert zichzelf af als ‘bezeten door YHWH in het begin van Zijn weg, vóór Zijn werken van oudsher’. Zijn ‘werken van oudsher’ waarover hier wordt gesproken, worden geschetst in Spreuken 8:27-30 a. Dus vanaf het allereerste begin, voordat ooit de schepping plaatsvond, bezat YHWH wijsheid. Dit was noodzakelijkerwijs zo, want YHWH zonder wijsheid is ondenkbaar. Maar het doel van de passage is niet om ons te informeren over YHWH’s eigenschappen. Het is om de status van wijsheid vast te stellen (en in het licht van de parallelle passage in Spreuken 3:19-20, de status van inzicht en kennis). Samen met God zijn zij eeuwig, want God is alwijs, albegrijpend en alwetend.
Maar zelfs terwijl zij haar eigen status vaststelt als betrokken bij YHWH vanaf het begin, benadrukt Wijsheid de preëminentie van YHWH. Want YHWH is het eerste woord in de tekst, waarmee Zijn belang wordt onderstreept, en is overal bij uitstek. Zo zegt zij eerbiedig ‘YHWH heeft mij bezeten’. Hij was allesbepalend. Ze staat erop dat wat zij is op geen enkele manier onze ogen van YHWH mag afleiden.
Dus begint de subsectie hier met de Naam van YHWH, Die gezien wordt als de Schepper en Vormgever van hemel en aarde (Spreuken 8:26-30 a). En het eindigt met een verwijzing naar ‘de zonen der mensen’ (Spreuken 8:31), het hoogtepunt en doel van YHWH’s scheppingswerk, bij wie Gods wijsheid als direct betrokken moet worden gezien (zoals duidelijk wordt gemaakt in de hele proloog). Want één van Salomo’s doelen is om naar voren te brengen dat wijsheid, die zo oud is als God Zelf, en bij Hem aanwezig was met betrekking tot elk aspect van de schepping, nu aan het werk is in de mens om hem in overeenstemming te brengen met Gods wegen.
In deze passage is het Wijsheid die wordt afgebeeld als sprekend, en zij beschrijft zichzelf als ‘bezeten’ door YHWH ‘vóór Zijn werken van oudsher’ (afgebeeld in Spreuken 8:27-30 a) en ‘vanaf het begin van Zijn wegen’. Dit was noodzakelijkerwijs zo, want God kon nooit zijn, of handelen, zonder wijsheid. Zijn wijsheid was dus ‘bezeten’ en ‘uitgestort’ en ‘voortgebracht’ van oudsher, vanaf het begin’. In onze terminologie is wijsheid eeuwig (evenals begrip), en komt voort uit God in Zijn scheppingswerk.
De pogingen om aan te geven dat wijsheid geschapen moest worden, moeten krachtig worden weerstaan. Men zal opmerken dat geen van de werkwoorden die in Genesis 1 gebruikt worden, gebruikt worden voor wijsheid, en het is zeker niet de primaire betekenis van de hier gebruikte werkwoorden. Bovendien zou de suggestie dat God ooit zonder wijsheid was, onlogisch zijn (als wijsheid geschapen was, zou God wijsheid nodig hebben om haar te scheppen). Salomo’s hele punt over wijsheid is dat het voortkomt uit God, ouder dan de schepping zelf. Het is Zijn wijsheid.
Het werkwoord dat wordt weergegeven als ‘bezitten’ betekent ook ‘gekocht, verkregen’ (dit is de gewone betekenis ervan in Spreuken – Spreuken 1:5; Spreuken 4:5; Spreuken 4:7; Spreuken 16:16; Spreuken 17:16; Spreuken 18:15; Spreuken 23:23). Als gevolg van dit laatste is het ‘bezeten’ gaan betekenen, maar aangezien het overduidelijk is dat God geen wijsheid hoefde te kopen of te verkrijgen, is de betekenis duidelijk ‘bezeten’. In onze termen: “God was wijs van eeuwigheid”. Dit wordt bevestigd in Job 28:20-28. Van waar komt de wijsheid, en waar is de plaats van het verstand? — Toen (tijdens het scheppen) zag Hij het en verklaarde het, Hij stelde het vast, ja, en zocht het uit. En tot de mens zeide Hij: Ziet, de vreze des Heren, dat is wijsheid, en van het kwade af te gaan, dat is verstand.’ Hier portretteert Job God als ziende en zoekende naar een reeds bestaande wijsheid tijdens Zijn activiteit in de schepping. Vervolgens brengt hij die wijsheid ook in verband met de vreze des Heren, waarbij hij Gods wijsheid en inzicht in de schepping verbindt met Zijn wijsheid en inzicht die aan de mens is gegeven, wat ook Salomo’s idee is.
De grondbetekenis van het werkwoord dat met ‘oprichten’ wordt weergegeven, is ‘uitgieten’, en het is dit laatste dat beter past bij de parallel ‘voortbrengen’ (Spreuken 8:24-25). Het is een levendige manier om te zeggen dat wijsheid uit God voortkwam, dat wil zeggen, dat God in wijsheid handelde.
Proverbs 8:24-26
“Toen er geen diepten waren, werd ik voortgebracht,
Toen er geen bronnen waren overvloedig van water.
Vóór de bergen gevestigd waren,
Vóór de heuvelen werd ik voortgebracht,
Toen Hij nog de aarde niet gemaakt had, noch de velden,
Niet het begin van het stof der wereld.”
Solomon zegt hier niet dat wijsheid geschapen werd vóór iets anders, sterker nog, het werkwoord ‘voortgebracht’ zelf, dat geboorte aanduidt en niet schepping, is daartegen in het geweer gekomen. Het punt is dat God wijsheid uit Zichzelf “voortbracht”, een wijsheid die Hij reeds bezat. Het was een essentieel onderdeel van wat God is. Vervolgens oefende Hij die wijsheid uit in de schepping van de wereld. De wijsheid is zo belangrijk dat zij vóór alle dingen bestond.
Het belang van het water voor de mensheid komt naar voren in het feit dat het Zijn eerstgenoemde schepping is. Hij schiep de diepten (Spreuken 3:20; Genesis 1:2) en de bronnen die overvloedig van water zijn en de groei van de vegetatie en de bevrediging van de dorst van de mens mogelijk maken. Zij zijn essentieel voor het bestaan van de mens. Hij schiep ook de bergen en heuvels, de aarde en de akkers (het platteland), waarbij de laatstgenoemde de bron zijn van de voorziening van de mens.
‘Noch het begin van het stof der wereld’ Het stof der wereld was belangrijk omdat God daaruit de mens vormde (Genesis 2:7; Genesis 3:19). Dit sluit aan bij de latere volgorde, wateren, fundamenten van de aarde, mens (Spreuken 8:29-30 a).
Proverzen 8:27-28
“Toen hij de hemelen oprichtte, was ik daar,
Toen hij een cirkel afbakende op het gezicht van de diepte,
Toen hij de hemelen daarboven stevig maakte,
Toen de fonteinen van de diepte sterk werden,
De wijsheid richt nu haar gedachte op de hemelen. Zij was daar, en dus in gebruik, toen YHWH de hemelen vestigde, en toen Hij de hemelen daarboven stevig maakte. Door Zijn wijsheid werden de hemelen gevestigd, en daarom op hun plaats vastgezet. Door Zijn wijsheid werden de hemelen daarboven stevig gemaakt. De mens heeft dus geen vrees dat de hemel op hem zal vallen. Wanneer dit gebeurt, zal het een teken zijn van het einde der tijden (Openbaring 6:13). Hier was een teken van Gods wijsheid.
De “cirkel op het gezicht van de diepte” verwijst waarschijnlijk naar wat de mens ziet als hij naar de horizon kijkt, land omgeven door water. Deze cirkel is ontstaan toen de zeeën werden teruggedrongen en droog land verscheen (Genesis 1:9-10; Job 26:10; Jesaja 40:22). Dat dit de betekenis is, blijkt uit het feit dat het in contrast staat met de vestiging van de hemelen, en dat het parallel loopt met het sterk worden van de fonteinen van de diepte. YHWH duwde de diepte terug om een plaats te verschaffen voor de mens om in te wonen, nog een teken van Zijn wijsheid. Dit is in strijd met het idee dat de cirkel verwijst naar ‘het gewelf van de hemel’, zoals door sommigen wordt gesuggereerd, want dit zou niet passen bij de parallel of bij de contrasten. Toen de fonteinen van de diepte sterk werden, staat dit in contrast met het “stevig maken van de hemelen daarboven”, en dit suggereert dat het betekent dat de diepten hun eigen vaste plaats kregen toegewezen, en stevig werden gevestigd, net zoals de hemelen daarboven dat waren. Dat was toen “Hij de zee (en de wateren) haar begrenzing gaf” (Spreuken 8:29). Zij braken die grenzen slechts één keer, en dat was bij de zondvloed (Genesis 7:11), een ervaring waarvan God beloofde dat die nooit meer herhaald zou worden (Genesis 8:21).
Proverbs 8:29-30
Toen Hij de zee haar begrenzing verordende,
Omdat de wateren zijn gebod niet zouden overtreden,
Toen Hij de grondvesten der aarde afbakende,
Dan was ik voortdurend bij Hem (of ‘als een meester-ambachtsman’,
YHWH’s soevereiniteit en wijsheid was betrokken bij het nemen van een besluit, waarbij Hij de zee haar begrenzing gaf, opdat de wateren “Zijn geboden niet zouden overtreden” (letterlijk “niet buiten Zijn mond zouden treden”). Zij mogen dan soms onstuimig en woest zijn, maar zij zijn ingetoomd ten bate van de mens, en beperkt in wat zij kunnen doen. Zoals Job opmerkt, zegt God tot hen “hier zult gij komen en niet verder” (Job 38:11). Hier was een ander voorbeeld van Zijn wijsheid.
Zoals YHWH ‘een kring had uitgetekend op het aangezicht der diepte’ (Spreuken 8:27 b), zo ’tekent Hij nu de grondvesten der aarde uit’. Alles werd bepaald door Zijn wijsheid die daar bij Hem was, ofwel ‘voortdurend’ (vergelijk ‘dagelijks’, ‘altijd voor Hem’ in Spreuken 8:30 b, c) of ‘als een soort meester-ambachtsman’ (of moeten we zeggen: handwerksvrouw). Voor deze alternatieven zie noot hieronder. Als we het laatste als juist beschouwen (zie hieronder) moet het niet overdreven worden. Het is zeer figuurlijk. Er is geen aanwijzing in het verhaal dat wijsheid werkelijk direct deelnam aan de schepping. Zij was veeleer bij God als een attribuut van Hem, terwijl Hij zelf schiep. Met andere woorden alles was gepland en geordend door Gods wijsheid.
De “fundamenten der aarde” is een vage term die aangeeft wat de mens onder zich zag. Hij wist dat de aarde stevig op ‘fundamenten’ stond, omdat hij een stevige aarde onder zich zag, maar hij speculeerde niet over waar die fundamenten uit bestonden (vergelijk Deuteronomium 32:22; 2 Samuël 22:16) Merk ook op dat in 2 Samuël 22:8 de hemel ook gezien werd als hebbende ‘fundamenten’, iets wat nog meer figuurlijk was. Hij had met Job kunnen vragen: “Waarop zijn de fundamenten van de aarde vastgemaakt? (Job 38:6), en het antwoord verwachten: “Wij weten het niet, alleen God weet het”. Het spreken over fundamenten was een beschrijving van wat hij zag en ervoer, (net zoals wij spreken over de zon die opkomt en ondergaat), niet een poging tot een wetenschappelijke reconstructie.
Note over de vertaling van ‘amown.
Er is onenigheid over de vraag of we ‘amown moeten vertalen als ‘voortdurend’, of als ‘meester werkman/vakman’ (RV NIV), of als ‘iemand die met Hem is opgevoed’ (AV). Het woord komt maar op één andere plaats voor en dat is in Jeremia 52:15, waar de betekenis ook twijfelachtig is (maar daar is het met het bepaalde lidwoord).
In dit verband moeten we opmerken dat de beschrijving van Wijsheid als een meester-ambachtsman of -vrouw hier in feite onverwacht zou komen, want door de hele passage heen wordt de schepping gezien als het werk van YHWH (Spreuken 8:26-30 a), niet van Wijsheid. Wijsheid is eerder gezien als naast Hem als een attribuut, als iets ‘bezeten’, ‘uitgestort’, ‘voortgebracht’. Zij is een gepersonifieerd attribuut dat er vanaf het begin was. Inderdaad, in Spreuken 3:19-20, waar hetzelfde idee in gedachten is, wordt Wijsheid specifiek vergeleken met Begrip en Kennis in het vormen van de schepping, en als daarom één van YHWH’s attributen die gebruikt worden in het werk van het vormen van Zijn schepping.
De waarheid is daarom dat de betekenis van ‘amown (‘mwn) in twijfel wordt getrokken. Zoals gezegd wordt het slechts eenmaal elders gevonden, in Jeremia 52:15, en daar is het met het lidwoord (ha ‘amown). Maar ook daar is de betekenis twijfelachtig. Daar zouden we namelijk verwachten dat het een collectief zelfstandig naamwoord is en AV/RV vertalen het met ‘schare’ omdat de parallelle passage in 2 Koningen 25:11 he hamon (‘schare’) heeft. Sommigen zien daarom ha ‘amown in Jeremia 52:15 als een bij-vorm van he hamon. Dit geldt des te meer omdat in 2 Koningen 24:14; 2 Koningen 24:16 vinden we wel ‘handwerkslieden, ambachtslieden’ vermeld als hecharas, zodat als 2 Koningen 25:11 had verwezen naar ambachtslieden we zouden verwachten dat hecharas zou zijn gebruikt.
In Hooglied van Salomo 7:1 betekent een soortgelijk woord, ‘amman (‘mmn), wel ambachtsman, maar het is uniek (en het mist de waw). Een mogelijk alternatief ha ‘omen (‘mn) kan betekenen een bewaarder/verzorger-vader (Numeri 11:12) of in het meervoud bewaarders/opvoeders (ha ‘omenim – 2 Koningen 10:1) van kinderen. (Aldus de AV’s ’toen was ik bij Hem als iemand die met Hem werd opgevoed’). Maar als dat hier de bedoeling was, hadden we misschien een vrouwelijke vorm verwacht, omdat Wijsheid vrouwelijk is.
Echter, elders betekent ‘amen (‘mn) ‘zeker’, en dus ’trouw, voortdurend’ (van het werkwoord ‘mn – ‘zeker zijn, betrouwbaar’), en ‘voortdurend’ past goed in de context hier, parallel aan ‘dagelijks en ‘altijd’. Deze vertaling zou dus goed in de context passen, en moet mogelijk de voorkeur krijgen.
Uiteindelijk is de waarheid dat we niet zeker zijn van de betekenis van ‘mn, en het verstandigste is daarom om het zo te vertalen dat het niet van invloed is op de betekenis van de hele passage.
Einde van de noot.
Proverbs 8:30-31
En ik was dagelijks geheel verblijd,
Gelukkig altijd voor zijn aangezicht,
Gelukkig in zijn bewoonbare aarde,
En mijn verblijding was bij de zonen der mensen.”
‘Ik was dagelijks geheel verblijd.’ Dit is letterlijk, ‘dagelijks was ik verrukking’. Dus Wijsheid verklaart dat zij dagelijks ‘in verrukking was’, dat wil zeggen, dat zij zich dag na dag ‘volkomen verheugde’ terwijl YHWH doorging met Zijn scheppingswerk (dag na dag, mogelijk een afspiegeling van Genesis 1). Met andere woorden, ze keurde alles wat YHWH had gedaan en aan het doen was volledig goed, en was er zeer tevreden mee. Ze was volledig in overeenstemming met YHWH en Zijn activiteiten zoals zojuist beschreven. In haar ogen waren ze in overeenstemming met wijsheid.
Zij verheugde zich altijd ‘in Zijn tegenwoordigheid’ (‘voor Hem’). Zij was geheel in overeenstemming met Hem. Om het wat alledaagser te zeggen: Gods wijsheid keurde goed wat God had gedaan. En vooral en voortdurend ‘verheugde zij zich in zijn bewoonbare aarde’, de plaats die Hij voor de mensen had gemaakt om te wonen, want haar vreugde ging vooral uit naar de zonen der mensen. Zij waren het uiteindelijke hoogtepunt van Gods wijsheid zoals geopenbaard in de schepping. Dit was een krachtige manier om te zeggen dat alles wat YHWH had gedaan wijs was, en in het bijzonder Zijn schepping van de zonen der mensen die deel konden hebben aan Zijn wijsheid (door het horen van Salomo’s woorden).