Aneurysmale botcyste: concept, controverse, klinische presentatie en beeldvorming
De aneurysmale botcyste is het resultaat van een specifieke pathofysiologische verandering, die waarschijnlijk het gevolg is van een trauma of een door een tumor geïnduceerd afwijkend vasculair proces. In ongeveer een derde van de gevallen kan de reeds bestaande laesie duidelijk worden geïdentificeerd. De meest voorkomende hiervan is de reusachtige celtumor, die 19-39% uitmaakt van de gevallen waarin de voorafgaande laesie wordt gevonden. Andere veel voorkomende voorloper laesies zijn osteoblastoom, angioom, en chondroblastoom. Minder vaak voorkomende letsels omvatten fibreuze dysplasie, fibroxanthoma (niet-ossifiërend fibroom), chondromyxoïd fibroom, solitaire botcyste, fibreus histiocytoom, eosinofiel granuloom, en zelfs osteosarcoom. Interessant is dat een deel van de controverse rond deze laesie het gevolg kan zijn van een wijziging in de definitie van de laesie door Lichtenstein in 1953, toen intramedullaire laesies werden toegevoegd aan de vroeger beschreven juxtacorticale (superficiële) laesies. Leden van de AFIP hebben gesuggereerd dat veel van de intramedullaire laesies waarbij geen eerdere laesie kan worden geïdentificeerd, reusachtige celtumoren van bot kunnen vertegenwoordigen. Hun gelijkenis met bewezen reusachtige celtumoren bij patiënten met een onvolgroeid skelet kan opvallend zijn en lijkt meer dan toeval. Een juiste behandeling van een aneurysmatische botcyste vereist het besef dat deze het gevolg is van een specifiek pathofysiologisch proces, en identificatie van de voorafgaande laesie, indien mogelijk, is essentieel. Het is duidelijk dat een osteosarcoom met bovenopliggende secundaire aneurysmale botcysteverandering moet worden behandeld als een osteosarcoom, en dat van een reusceltumor met secundaire kenmerken van een aneurysmale botcyste wordt verwacht dat hij een grotere kans heeft om plaatselijk te recidiveren. De overgrote meerderheid (ongeveer 80%) van de patiënten die zich presenteren met aneurysmale botcyste-achtige bevindingen zijn jonger dan 20 jaar. Meer dan de helft van alle dergelijke laesies komen voor in lange beenderen, met ongeveer 12-30% van de gevallen in de wervelkolom. Het bekken is goed voor ongeveer de helft van alle plattebeenletsels. De meeste patiënten presenteren zich met pijn en/of zwelling, waarbij de symptomen meestal minder dan 6 maanden aanwezig zijn. De beeldvorming van een aneurysmatische botcyste weerspiegelt de onderliggende pathofysiologische verandering. Radiografieën tonen een excentrische, lytische laesie met een uitgezette, geremodelleerde “opgeblazen” of “ballonvormige” botcontour van het gastheerbot, vaak met een delicaat trabeculaat uiterlijk. Op radiografieën kunnen zelden vlokachtige verdichtingen binnen de laesie te zien zijn, die kunnen lijken op chondroïde matrix. CT-scanning zal de laesie definiëren en is vooral waardevol voor laesies die zich bevinden in gebieden waar de botanatomie complex is en die niet adequaat kunnen worden geëvalueerd met gewone films. Vloeistof-vloeistofniveaus komen vaak voor en kunnen worden gezien op CT-scans en MR-beelden.(ABSTRACT VERTROKKEN OP 250 WOORDEN)